Luister goed naar me, stelletje snobs, ik ga jullie vertellen over Aya Takano, geboren in 1976 in Saitama. Deze Japanse artieste, die is opgekomen als een muterende kersenbloesem in de te netjes onderhouden tuin van de hedendaagse kunst, verdient bijzondere aandacht.
Stel je voor: het Japan van de jaren 1980, waar de consumptiemaatschappij ontploft als een kapitalistisch vuurwerk aan een hemel vol neonlicht. In deze context ontwikkelt Aya Takano haar artistieke universum, bevolkt door androgyne wezens die rechtstreeks lijken te zijn ontsnapt uit een mislukte laboratoriumexperiment. Haar personages met ongelooflijk lange ledematen en gewrichten die rood kleuren als rijpe kersen, zweven in een ruimte waar zwaartekracht slechts een beleefde suggestie is. Haar doeken zijn open ramen naar een wereld waar de Newtoniaanse natuurkunde permanent vakantie heeft genomen en waar de wetten van ruimte en tijd zich buigen naar de grillen van haar ongebreidelde verbeelding.
De artieste put uit het Japanse filosofische concept “mono no aware”, dat een scherp bewustzijn van de vergankelijkheid van dingen uitdrukt, om werken te creëren die schommelen tussen melancholie en verwondering. Haar personages, vaak naakt, zijn er niet om onze lagere instincten te bevredigen, maar herinneren ons eerder aan onze fundamentele kwetsbaarheid. Ze drijven in stedelijke of kosmische ruimtes als astronaute die afdreven en symboliseren onze eigen doelloosheid in een wereld waar traditionele richtpunten oplossen als suiker in te hete groene thee.
In haar iconische reeks “The Jelly Civilization Chronicle” stuwt Takano ons de toekomst in, waar de starheid van onze beschaving is opgelost. Gebouwen, voertuigen en zelfs keukengerei zijn veranderd in gelatineuze, kneedbare vormen die vreemd genoeg de theorieën van filosoof Zygmunt Bauman over de “vloeibare moderniteit” oproepen. Deze visie op een steeds veranderende samenleving weerspiegelt onze eigen tijd, waarin identiteiten en zekerheden oplossen in het zuur van galopperende moderniteit.
Haar schildertechniek, die de delicate ukiyo-e-houtsneden mixt met de ruwheid van hedendaagse manga, creëert een fascinerende dialoog tussen traditie en moderniteit. Haar pastelkleuren, aangebracht in doorzichtige lagen als gelaagde zijde, bouwen droomachtige sferen op die herinneren aan de theorieën van filosoof Walter Benjamin over de aura van het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid. Elk doek wordt een poort naar een parallel universum waar de realiteit zich buigt naar de grillen van de verbeelding, waar de grenzen tussen mogelijk en onmogelijk vervagen in een nevel van zachte kleuren.
De ramp in Fukushima in 2011 markeerde een beslissend keerpunt in haar werk, als een artistieke aardbeving die haar esthetische zekerheden tot in hun fundamenten deed schudden. Ze verliet acrylverf voor olie, een “natuurlijker” materiaal, zegt ze, in een zoektocht naar betekenis en authenticiteit die verder gaat dan louter technische overwegingen. Deze wisseling van medium weerspiegelt een diepere bewustwording: kunst kan niet langer volstaan met slechts een vervormde spiegel van de realiteit te zijn, het moet een drager van sociale en ecologische transformatie worden, een katalysator voor verandering in een wereld aan de rand van een ecologische afgrond.
Haar werk “Mogen alle dingen oplossen in de oceaan van gelukzaligheid” (2014) illustreert deze evolutie perfect. In deze monumentale compositie bestaan mensen, dieren en industriële infrastructuren samen in een onwaarschijnlijke harmonie, als een ecologische utopie waar technologie eindelijk haar juiste plek heeft gevonden. Het is een visueel manifest dat echoot met de theorieën van de antropoloog Philippe Descola over de relaties tussen natuur en cultuur, een visie van een wereld die met zichzelf is verzoend, waar de mensheid eindelijk heeft geleerd te dansen met haar technologische demonen in plaats van ze te bestrijden.
Westerse critici wilden haar werk vaak zien als een eenvoudige uitbreiding van de Superflat-beweging die door Takashi Murakami werd geïnitieerd. Wat een monumentale vergissing! Het is vernederend en zelfs beledigend voor een artieste die een unieke visuele taal heeft weten te creëren, waar sciencefiction de mythologie op een verbijsterend gracieuze wijze ontmoet, waar erotiek gelukzaligheid raakt zonder ooit in goedkope vulgulariteit te vervallen. Haar androgyne wezens overstijgen genderscategorieën en bieden een post-binaire visie op de mensheid die bijzonder resoneert met hedendaagse vragen over identiteit en genderfluiditeit.
De invloed van de sciencefictionromans die ze verslond in de bibliotheek van haar vader is duidelijk, maar ze gaat veel verder dan een simpele verwijzing of een oppervlakkig eerbetoon. Ze creëert wat de filosoof Jean Baudrillard “betoverde simulacra” zou kunnen noemen, representaties die niet langer de realiteit proberen te imiteren, maar een nieuwe creëren, elastischer, poëtischer en inclusiever. Haar kunst is een oefening in voortdurende heruitvinding, een dans op de grenslijn tussen werkelijkheid en verbeelding.
In haar recentere werken, zoals “Let’s Make the Universe a Better Place” (2020), drijft Takano haar verkenning van de grenzen tussen realiteit en fictie nog verder. Ze ontwikkelt een nieuwe persoonlijke kosmogonie waarin de natuurwetten zich plooien naar de eisen van de poëzie. Haar personages drijven niet alleen voorbij, ze overstijgen letterlijk de beperkingen van materie en worden wezens van puur licht in een universum in voortdurende expansie. Deze recente evolutie van haar werk doet denken aan de theorieën van de filosoof Gilles Deleuze over worden en multipliciteit, waarbij het zijn niet langer wordt gedefinieerd door zijn substantie, maar door zijn potentieel tot transformatie.
Haar behandeling van de stedelijke ruimte is zeer interessant. De steden die ze afbeeldt zijn niet de angstaanjagende metropolen van klassieke cyberpunk, maar verticale tuinen waarin de natuur haar rechten op een onverwachte wijze heroverd. De wolkenkrabbers transformeren in organische structuren, de wegen worden rivieren van licht, en de openbare ruimtes muteren tot speelterreinen voor haar etherische wezens. Deze heruitvinding van de urbaniteit resoneert met de theorieën van de architect Rem Koolhaas over de generieke stad, terwijl ze deze op speelse en poëtische wijze ondermijnt.
Takano’s gebruik van kleur is even revolutionair. Haar pastelpaletten, die in minder bekwame handen zoet kunnen lijken, worden onder haar penseel instrumenten van subtiele ondermijning. Ze gebruikt zachte chromatiek als een Trojaans paard, dat verstorende elementen introduceert in ogenschijnlijk onschuldige composities. Deze strategie herinnert aan de theorieën van Roland Barthes over neutraliteit als vorm van verzet; een benadering die het mogelijk maakt verwachtingen te omzeilen zonder directe confrontatie.
Haar relatie tot het menselijk lichaam is bijzonder fascinerend. De onmogelijke proporties van haar figuren, met hun uitgerekte ledematen en hun enorme hoofden, zijn niet zomaar stilistische grillen. Ze vertegenwoordigen een weloverwogen poging om de maatstaven van schoonheid en menselijkheid te herdefiniëren. In een wereld die geobsedeerd is door de normalisering van lichamen, vieren haar wezens het verschil en de eigenaardigheid met een aanstekelijke vreugde. Het is een daad van esthetisch verzet die weerklank vindt in de theorieën van Judith Butler over performativiteit van gender en de sociale constructie van lichaamnormen.
De verhalende dimensie van haar werk is eveneens opmerkelijk. Elk doek is een visuele roman in potentie, een verhaal dat zich tegelijkertijd in meerdere richtingen ontvouwt. Deze multidimensionele benadering van het verhaal doet denken aan de literaire experimenten van de Oulipo, maar dan vertaald naar het visuele domein. Haar werken zijn machines om verhalen te genereren, narratieve apparaten die de toeschouwer uitnodigen om mede-creator van betekenis te worden.
Bij Takano is tijd geen eendimensionale pijl, maar een kneedbare substantie die zichzelf oprolt. Verleden, heden en toekomst vermengen zich in een complexe dans die doet denken aan de theorieën van natuurkundige Carlo Rovelli over de illusoire aard van tijd. Haar personages lijken te bestaan in een eeuwig heden, bevrijd van de beperkingen van lineaire chronologie.
In haar recentste werken verkent Takano steeds meer het begrip gemeenschap en onderlinge verbondenheid. Haar personages, hoewel individueel onderscheiden, lijken een collectief bewustzijn te delen, als verbonden door onzichtbare draden die de fysieke ruimte overstijgen. Deze visie op een onderling verbonden mensheid sluit aan bij de theorieën van socioloog Bruno Latour over actornetwerken en het collectieve karakter van bestaan.
Aya Takano is niet zomaar een kunstenaar die dromen schildert, ze is een architect die bruggen bouwt tussen onze starre wereld en een universum waar vloeibaarheid heerst. Haar kunst herinnert ons eraan dat de realiteit, net als haar zwevende personages, misschien slechts een kwestie van perspectief is, en dat de zwaartekracht, of die nu fysiek of sociaal is, misschien slechts een conventie is waarvan we ons kunnen bevrijden. In een wereld die lijkt af te stevenen op haar ondergang, biedt haar werk ons een ademteug zuurstof, een ruimte om te ademen waarin de verbeelding eindelijk haar vleugels kan uitslaan zonder angst om zich te verbranden in de zon van de rede.
















