Luister goed naar me, stelletje snobs, we moeten het hebben over Cecily Brown (geboren in 1969), die Britse tornado die zich een weg baande in de wereld van hedendaagse kunst als een orkaan in een porseleinen museum. Als je dacht dat schilderkunst dood was, begraven onder minimalistische installaties en slaapverwekkende video’s, vergis je dan. Brown bewijst ons dat schilderkunst nog steeds kan brullen als een woedende roofdier in een kooi, zelfs al geven sommigen van jullie waarschijnlijk de voorkeur aan schilderijen die net zo glad zijn als jullie bankrekening.
Deze kunstenares die Londen verliet voor New York in 1994 als een heldin uit een film noir die aan haar verleden ontsnapt, dwingt ons de hedendaagse schilderkunst met een durf te heroverwegen die de aanhangers van conceptuele kunst rood zou doen aanlopen van schaamte. Haar monumentale doeken ontploffen voor onze ogen als vuurwerk van vlees en kleur, een picturale orgie die de abstracte expressionisten doet lijken op timide zondagse aquarellisten.
Laten we even een moment nemen om haar techniek te onderzoeken, die sterk doet denken aan de bergsoniaanse filosofie van pure duur. Henri Bergson sprak over bewustzijn als een continue stroom waarbij toestanden in elkaar overvloeien zonder duidelijke begrenzing. De schilderijen van Brown belichamen perfect dit begrip van tijd en bewustzijn. In “Carnival and Lent” (2006-2008) verstrengelen en oplossen de figuren zich als herinneringen die weigeren zich te fixeren, waardoor een voortdurende beweging ontstaat die elke poging tot statische lezing tart.
Deze benadering van schilderkunst als ononderbroken stroom vindt een bijzondere echo in werken zoals “The Triumph of Death” (2019), waar Brown het traditionele memento mori transformeert in een duizelingwekkende chromatische explosie. De dood is niet langer een einde, maar een proces van voortdurende transformatie, alsof Bergson de penselen had overgenomen om ons te laten zien dat realiteit beweging is in plaats van ding.
Haar manier van werken weerspiegelt deze filosofie van stroom. Brown schildert meerdere doeken tegelijkertijd, soms wel twintig tegelijk, als een gekke jongleur die weigert zijn ballen te laten vallen. Deze methode is geen toeval, maar vertaalt een diep begrip van de aard van artistieke creatie als een proces van voortdurende evolutie.
De kortzichtige critici die in haar werk slechts een vakkundige synthese van haar invloeden zien, van Kooning, Bacon, Rubens, missen het belangrijkste volledig. Brown citeert de kunstgeschiedenis niet, ze verslindt die rauw, verteert hem en spuugt hem uit in een nieuwe vorm die onze verwachtingen verpulvert. Haar doeken zijn slagvelden waar de geesten van oude meesters het opnemen in een meedogenloze picturale strijd.
Kijk naar “Suddenly Last Summer” (1999), geveild voor het schamele bedrag van 6,8 miljoen dollar, een prijs die haar bankier waarschijnlijk van blijdschap laat huilen. Dit doek is geen simpele stijl-oefening, het is een oorlogsverklaring aan de wijze hiërarchie van de kunstgeschiedenis. Brown laat hoge en lage cultuur samen dansen met de elegantie van een bokser die klassieke danslessen heeft gevolgd.
Het geweld van haar schilderachtige gebaren is niet willekeurig, maar maakt deel uit van een diepgaande reflectie op de aard van de voorstelling zelf. Zoals Maurice Merleau-Ponty schreef in “L’Oeil et l’Esprit”, is schilderkunst geen venster op de wereld, maar een manier om te laten zien hoe de wereld ons raakt. Brown drijft dit idee tot het uiterste, waarbij elk doek verandert in een arena waar de schilderkunst zelf een kloppend vlees wordt.
Deze filosofische benadering van schilderkundige materialiteit vindt haar krachtigste expressie in haar serie “Black Paintings”. Deze werken zijn niet zomaar formele oefeningen, maar diepe meditaties over de aard van perceptie en voorstelling. Brown onderzoekt hierin de grenzen van zichtbaarheid en dwingt ons de duisternis af te speuren totdat vormen verschijnen als spookbeelden van ons eigen verlangen om te zien.
Haar installatie in het Metropolitan Opera House met “Triumph of the Vanities” (2018) bewijst dat zij het kan opnemen tegen de allergrootsten. Deze monumentale werken volstaan er niet mee de ruimte te vullen, ze vreten deze levend op, waarbij ze het operatheater transformeren tot een podium waar hedendaagse schilderkunst haar kracht met een prachtige arrogantie laat zien. Het is alsof Marc Chagall gouden poeder zou hebben gesnoven.
Browns kracht ligt in het vasthouden van een voortdurende spanning tussen orde en chaos, figuratie en abstractie, traditie en breuk. Ze zoekt niet naar een oplossing voor deze tegenstellingen, maar laat ze samen dansen in een duizelingwekkende wals die ons uitgeput maar elektrisch achterlaat. Elk doek is een slagveld waar de dionysische en apollinische krachten, zo dierbaar aan Nietzsche, strijden.
Haar recente schilderijen over het thema schipbreuk onthullen een nieuwe dimensie van haar werk. “Where, When, How Often and with Whom” (2017) is niet slechts een verwijzing naar de vluchtelingencrisis, maar een viscerale meditatie over de kwetsbaarheid van de menselijke conditie. Brown transformeert het doekoppervlak in een woeste zee waar lichamen strijden om te overleven, wat herinnert aan de aristotelische opvatting van kunst als catharsis.
Vergis u niet, achter de schijnbare spontaniteit van haar gebaren schuilt een berekenende geest die de schilderachtige materie met de precisie van een sadistische chirurg manipuleert. Elke spetter, elke druiper is georkestreerd in een complexe choreografie die het doekoppervlak transformeert in een schaduwtheater waar de geesten van de kunstgeschiedenis hun laatste voorstelling spelen.
Haar benadering van het menselijk lichaam verdient aandacht. In tegenstelling tot haar tijdgenoten die zich verlustigen in een aseptische en conceptuele kunst, dompelt Brown haar handen in de schilderkunstige materie als een poëtische slager. Haar naakten zijn geen objecten van verlangen, maar slagvelden waar het vlees zelf voortdurend lijkt te transformeren. Deze visie op het lichaam als plaats van voortdurende transformatie echoot de theorieën van Gilles Deleuze over het lichaam zonder organen.
Browns hedendaagse vaniteiten, met name in haar serie gepresenteerd in het Metropolitan Museum of Art, “Death and the Maid”, heruitvinden een traditionele genre met verbijsterende durf. Zij verkent daarin de spanning tussen de illusoire duurzaamheid van kunst en de vergankelijke aard van het bestaan, waarbij het klassieke memento mori wordt omgezet in een uitzinnige viering van het leven in al zijn chaotische complexiteit.
Haar schildertechniek, die bestaat uit het aanbrengen van verflagen als geologische lagen van emoties en sensaties, creëert een effect van temporele diepte die de deleuziaanse opvatting van tijd als pure multipliciteit oproept. Elk doek wordt een territorium waar verleden en heden spectaculair botsen.
De invloed van Francis Bacon op haar werk is onmiskenbaar, maar Brown transformeert de baconiaanse geweldadigheid tot iets ambiguers en misschien wel verontrustenders. Waar Bacon de “brutaliteit van de feiten” probeerde vast te leggen, laat Brown ons zien dat de feiten zelf voortdurend in dissolutie zijn. Het is alsof ze de gemartelde figuren van Bacon heeft genomen en ze een macabere wals heeft laten dansen.
De critici die haar commerciële succes verwijten, haar doeken verkopen voor miljoenen, zijn waarschijnlijk dezelfde die NFT’s verzamelen in de veronderstelling dat ze vooruitstrevend zijn. Brown is erin geslaagd het onmogelijke: een resoluut hedendaagse schilderkunst te creëren die in dialoog staat met de kunstgeschiedenis zonder in pastiche of slavernij te vervallen.
Haar werk met licht en kleur is opmerkelijk. In werken als “The Last Shipwreck” (2018) gebruikt ze kleur als een wapen, waarbij ze dissonante harmonieën creëert die het oog aanvallen voordat het wordt verleid. Het is Rothko die besloten heeft te worstelen met Turner.
De unieke positie van Brown in de wereld van de hedendaagse kunst, een vrouwelijke schilder die een territorium heeft veroverd dat traditioneel door mannen werd gedomineerd, mag de radicaliteit van haar artistieke visie niet overschaduwen. Ze is niet belangrijk omdat ze een vrouw is die schildert als een man (wat een belachelijk concept), maar omdat ze schildert als niemand anders.
Als haar laatste werken meer ingetogen lijken, moet u zich daar niet door laten misleiden. Deze schijnbare wijsheid verbergt een verslindende ambitie die de grenzen blijft verleggen van wat schilderkunst in de 21ste eeuw kan bereiken. Brown laat ons zien dat schilderkunst niet dood is, ze is alleen wilder, vrijer en oneindig gevaarlijker geworden.
















