Luister goed naar me, stelletje snobs. Al meer dan veertig jaar doorkruist Chao Ge de territoria van de Chinese hedendaagse kunst met de stille vasthoudendheid van een nomade die zijn bestemming kent. Geboren in Binnen-Mongolië in 1957, heeft deze man een oeuvre weten op te bouwen dat nergens mee te vergelijken is, een schilderkunst die de gemakkelijke oplossingen van haar tijd weigert en tegelijkertijd met een verontrustende scherpzinnigheid spreekt over onze tijd. Waar zoveel hedendaagse kunstenaars verdwalen in de kronkels van provocatie of mode, koos Chao Ge voor de weg van diepgang, die leidt naar de duurzame bronnen van kunst.
De ziel van een bouwer
Wanneer men kijkt naar de doeken van Chao Ge, wordt een waarheid duidelijk: we hebben te maken met een architect van de moderne ziel. Zijn personages, bevroren in een eeuwige contemplatie, bewonen mentale ruimtes die met de precisie van een kathedraalbouwer zijn geconstrueerd. Deze architectonische dimensie van zijn werk vindt zijn wortels in een eeuwenoude traditie die teruggaat tot de meesterbouwers van de romaans- en gotische kunst. Net als zij begrijpt Chao Ge dat ware kunst zich niet beperkt tot decoratie: zij structureert, ordent en verheft.
In zijn portretten uit de jaren 1990, vooral in “De gevoelige man” (1990), werkt de kunstenaar met structurele reductie. Iedere lijn van het gezicht, iedere schaduw, maakt deel uit van een architectonisch geheel waarin niets aan het toeval wordt overgelaten. Deze constructieve benadering doet denken aan de geest van middeleeuwse bouwmeesters die, volgens Viollet-le-Duc, “nooit een gebouw samenstelden zonder alle onderdelen in hun relatie tot het geheel te hebben overwogen” [1]. Bij Chao Ge wordt het menselijke gezicht een kathedraal, en iedere emotie wordt in de steen van het doek gegrift als een gebeeldhouwde kapiteel.
De Mongoolse kunstenaar beperkt zich niet tot deze oppervlakkige analogie. Hij voert de architectonische logica verder door te werken aan wat hij zelf noemt een “ademende schilderkunst”, waarbij hij het glanzende oppervlak van traditionele olieverf afwijst ten gunste van een techniek die dicht bij fresco ligt [2]. Deze technische zoektocht getuigt van een wens naar duurzaamheid, geworteld in de monumentale kunst. Zijn doeken streven naar de tijdloosheid van de beschilderde muren van Giotto of Piero della Francesca, meesters die wisten dat ware kunst generaties moet overleven.
De ruimtelijke organisatie bij Chao Ge volgt eveneens strenge architectonische principes. Zijn composities zijn geordend rond krachtlijnen die de picturale ruimte structureren zoals de gewelven van een schip de heilige ruimte ordenen. In zijn Mongoolse landschappen ontvouwen de horizons zich volgens een verborgen geometrie die doet denken aan de gulden snede van de oude bouwmeesters. Deze beheersing van de ruimte onthult een kunstenaar die zich ervan bewust is dat schilderkunst, net als architectuur, bewoonbare plaatsen moet creëren voor de geest.
Maar het is in zijn begrip van tijd dat Chao Ge zijn dimensie als architect het duidelijkst onthult. Zijn werken na 2000, met name “Juin” (2004) of “Personnage solennel” (2003), getuigen van een wil om beelden te creëren die ontsnappen aan de tand des tijds. Net als de kathedralen die eeuwen doorstaan en getuigen van het geloof van hun bouwers, streven de doeken van Chao Ge ernaar een getuigenis af te leggen van een contemplatieve mensheid die de hedendaagse razernij weigert. Deze architecturale dimensie van zijn werk is niet metaforisch: het vormt de ruggengraat van een esthetiek die de constructie centraal stelt in de artistieke creatie.
De psychoanalyse van de hedendaagse blik
De kunst van Chao Ge onthult ook een psychoanalytische dimensie die hem radicaal onderscheidt van zijn tijdgenoten. Via zijn portretten ontwikkelt de kunstenaar een echte archeologie van het moderne onbewuste, waarbij hij de geheime gebieden van de hedendaagse psyche verkent met het geduld van een analyticus. Deze benadering vindt haar fundament in de Freudiaanse ontdekkingen over de structuur van het psychische apparaat, maar overstijgt deze om een unieke kaart van de hedendaagse ziel voor te stellen.
In “L’Homme sensible” past Chao Ge een schildertechniek toe die rechtstreeks de mechanismen van de analyse oproept. Het gezicht van het personage lijkt op te rijzen uit de diepten van het doek als een verdrongen herinnering die naar het bewustzijn terugkeert. Deze geleidelijke verschijning van de vorm herinnert aan het analytische proces waarbij onbewuste inhoud langzaam naar de taal opstijgt. De kunstenaar beheerst perfect deze bijzondere temporaliteit van het onbewuste, waar verleden en heden vermengen in een duur die niet langer gehoorzaamt aan de wetten van chronologische tijd.
De schildertechniek zelf wordt een instrument van psychoanalytisch onderzoek. Chao Ge werkt door het aanbrengen van overlappende gekleurde lagen die zich opstapelen als geheugenlagen in het psychisch apparaat. Elke nieuwe penseelstreek onthult of verbergt elementen van de vorige laag, waardoor de temporele diepte-effecten ontstaan die zo kenmerkend zijn voor zijn volwassen doeken. Deze methode verwijst rechtstreeks naar het Freudiaanse begrip van Nachträglichkeit, het proces waarbij gebeurtenissen uit het verleden retroactief betekenis krijgen in het licht van het heden.
De kunstenaar ontwikkelt ook een opmerkelijk intuïtief begrip van de mechanismen van overdracht en tegenoverdracht die de analytische relatie beheersen. Zijn personages kijken nooit recht in de ogen van de toeschouwer, maar betrekken hem in een complex spel van afgewende blikken dat de dynamiek van de therapie oproept. De toeschouwer wordt geplaatst in de positie van analyticus tegenover deze gezichten die het gewicht lijken te dragen van een onuitsprekelijk geheim [3]. Deze regie van de blik verandert de daad van kijken in een analytische ervaring waarbij ieder zijn eigen vragen projecteert.
De temporele dimensie van het werk van Chao Ge onthult ook een diep begrip van psychoanalytische mechanismen. Zijn doeken lijken de tijd stil te zetten, en creëren die momenten van subjectieve eeuwigheid die psychoanalysepraktijkers goed kennen. In deze tijdstop bereiken de personages van Chao Ge die innerlijke taal die Lacan “lalangue” noemde, de taal vóór de taal die het spoor draagt van onze eerste ervaringen. Zijn Mongoolse landschappen functioneren volgens dezelfde logica: ze beelden geen precieze geografische plaats uit, maar eerder een psychische ruimte waar het individu zijn verloren oorsprong kan terugvinden.
Deze psychoanalytische benadering bereikt een hoogtepunt in de werken uit de periode 2000-2010, waarin Chao Ge een ware esthetiek van sublimatie ontwikkelt. Zijn personages lijken de beproeving van de analyse te hebben doorstaan om tot een nieuwe sereniteit te komen. Ze dragen nog steeds de sporen van hun oude wonden, maar deze littekens zijn bronnen van schoonheid geworden. De kunstenaar laat ons zien dat ware kunst altijd ontstaat uit deze mysterieuze alchemie waarbij lijden wordt omgezet in schepping, het symptoom in een kunstwerk.
De nomadische eeuwigheid
Het werk van Chao Ge draagt een vruchtbare tegenstelling in zich die de rijkdom ervan bepaalt: hoe verzoen je de nomadische Mongoolse erfenis met het verlangen naar het eeuwige? Deze spanning loopt door zijn hele productie en geeft hem een uitzonderlijke filosofische dimensie. De kunstenaar ontwikkelt een esthetiek van “de nomadische eeuwigheid” die vaste zekerheden verwerpt om een bewegende, altijd worden-de waarheid te omarmen.
Zijn Mongoolse landschappen uit de jaren 1990-2000 getuigen van deze zoektocht naar absoluut in beweging. “Zon op Kerulen” (1994) of “Meer Eji Nuur” onthullen ruimtes die lijken te ontsnappen aan de gebruikelijke wetten van de geografie. Deze geschilderde gebieden komen niet overeen met een nauwkeurige cartografie: zij vormen eerder “plaatsen van de ziel” waar het hedendaagse individu zijn verloren spirituele dimensie kan terugvinden. Deze imaginaire geografie wortelt in de nomadische Mongoolse traditie die ruimte niet ziet als eigendom, maar als territorium van reisbeweging.
De stilistische evolutie van Chao Ge onthult dezelfde nomadische logica toegepast op de artistieke creatie. Weigerend zich in een stijl vast te zetten, heeft de kunstenaar zijn esthetische zoektochten voortdurend verplaatst. Van het psychologisch expressionisme uit de jaren 1990 tot de contemplatieve sereniteit van de recente werken, tekent hij een artistiek parcours dat doet denken aan de voorouderlijke migraties van zijn volk. Deze creatieve mobiliteit getuigt van een diep Mongoolse opvatting van identiteit: jezelf zijn betekent accepteren anders te worden, het betekent vaste grenzen weigeren om de horizon te omarmen.
De bijzondere temporaliteit van zijn doeken onthult ook deze nomadische esthetiek. Bij Chao Ge stapelt de tijd zich niet lineair op zoals in de traditionele westerse kunst: hij ontvouwt zich volgens een cyclische logica die de seizoensritmes van de steppe oproept. Zijn personages lijken een eeuwig heden te bewonen waarin zowel het verleden als de toekomst zijn inbegrepen. Deze temporele opvatting doet denken aan de traditionele Mongoolse filosofie die geschiedenis niet ziet als vooruitgang, maar als de eeuwige terugkeer van dezelfde fundamentele krachten.
Deze nomadische esthetiek vindt haar meest volmaakte expressie in de werken uit zijn rijpe periode, waarin Chao Ge een opmerkelijke synthese tussen traditie en moderniteit bereikt. Zijn portretten, met name “Sterren” (2006) of “Licht” (2007), tonen gezichten die zowel het millenniale stempel van de steppe als de onrust van de hedendaagse mens dragen. Deze syntheses zijn niet het resultaat van gemakkelijke syncretisme: ze getuigen van een zeldzaam vermogen om verschillende tijdvakken samen te denken.
Chao Ge leert ons zo dat het ware eeuwige niet ligt in immobiliteit, maar in het vermogen zich steeds te vernieuwen terwijl het essentiële wordt behouden. Zijn doeken dragen deze nomadische les: alleen overleeft wat zich bereid toont te bewegen, alleen blijft voortbestaan wat instemt met metamorfose. In een hedendaagse wereld die geobsedeerd is door snelheid en directheid, biedt Chao Ge een waardevol alternatief: de nomadische traagheid, die manier van voortbewegen die de tijd neemt om naar de horizon te kijken [4].
- Eugène Viollet-le-Duc, Dictionnaire raisonné de l’architecture française du XIe au XVIe siècle, Deel IV, Parijs, Bance, 1860
- 殷双喜, “朝戈艺术略论” (Analyse de l’art de Chao Ge), Revue des Beaux-Arts, 2010
- Interview van Chao Ge, “Kunst moet de nobelste emoties van de mensheid uitdrukken”, Art China, januari 2024
- Tentoonstellingscatalogus De Renaissance van de Klassieken: Chao Ge, Museo Vittoriano, Rome, 2006
















