Luister goed naar me, stelletje snobs: het werk van Chen Jia verdient veel meer dan een afgeleid oog. Deze Chinese kunstenaar, getraind in de eeuwenoude disciplines van kalligrafie en landschapsschilderkunst, belichaamt een veeleisende continuïteit. Geboren in de bergachtige regio in het oosten van Sichuan, te midden van de indrukwekkende formaties van de Daba-bergen, groeide hij op waar de geografie zelf opvoeding wordt. Zijn opleiding volgt een klassiek traject: vanaf jonge leeftijd wijdt hij zich aan het nauwkeurig kopiëren van oude meesters. Deze benadering van “linmo” vormt een grondige onderzoeksmethode. Door de monumentale composities van Fan Kuan na te bootsen, dringt Chen Jia door tot de geest van de Song-meester zelf.
Het recente schilderwerk van Chen Jia getuigt van opmerkelijke volwassenheid. Zijn monumentale landschappen in Xieyi-techniek, die minimalistische lijnen gebruikt om de essentie van het onderwerp te vangen, tonen een expressieve kracht waarbij de inkt vrij maar beheerst vloeit. Criticus Xia Chao merkt op dat sommige composities “een gebied van archaïsche diepte” bereiken, een zeldzame kwaliteit bij een kunstenaar van zijn generatie. Naast zijn beeldende productie profileert Chen Jia zich ook als theoreticus. Zijn historische essay over Chinese kalligrafie toont aanzienlijke eruditie.
Kalligrafie als bevroren dans
Om de dimensie van Chen Jia’s werk volledig te begrijpen, is het nodig de reflecties van Zong Baihua aan te halen, wiens werk “Esthetische wandeling” een onmisbare referentie blijft. Zong Baihua biedt een opvallend inzicht wanneer hij stelt dat Chinese schilderkunst, theater en vooral kalligrafie een gemeenschappelijk kenmerk delen: ze worden allemaal door de geest van dans doorkruist [1]. Deze intuïtie maakt het mogelijk de kunst van Chen Jia te benaderen vanuit een perspectief dat zijn volledige choreografische diepte onthult.
Kalligrafie, zoals Chen Jia die beoefent, is niet zomaar het inschrijven van tekens. Het is belichaamde beweging, een gebaar dat zich in de ruimte ontvouwt en het ritme van het leven zelf in de materie vastlegt. Zong Baihua schrijft dat Chinese kalligrafie “vergezeld gaat van het muzikale ritme van dans”. Wanneer Chen Jia zijn inktgeladen penseel hanteert, schrijft hij niet slechts: hij danst met zijn gereedschap. Elke polsbeweging, elke armzwaai maakt deel uit van een onzichtbare choreografie waarvan alleen de zwarte spoor op het smetteloze witte papier overblijft. Deze choreografische dimensie van het Chinese schrift vindt zijn oorsprong in de structuur van de taal zelf.
Chinese karakters, in tegenstelling tot Westerse fonetische alfabetten, behouden een iconische dimensie. Ze zijn “getekende handelingen” waarbij de beweging die aan hun ontstaan ten grondslag ligt, waarneembaar blijft. Wanneer Chen Jia een complex karakter tekent, kan een geoefend oog het penseelballet reconstrueren, zijn berekende aarzeling, zijn beheerst versnelde bewegingen. Kalligrafie wordt zodoende een bevroren dans, een beweging gevangen in het moment van haar voltooiing. De analogie tussen kalligrafie en dans verdiept zich nog wanneer men het begrip ruimte in overweging neemt. Dans creëert een “spirituele en lege ruimte” die zich ontvouwt door de beweging van de danser.
In dezelfde geest beperkt Chinese kalligrafie zich niet tot het vullen van de pagina: ze creëert een dynamische ruimte waar wit nooit slechts een achtergrond is, maar een actief element in de compositie. Chen Jia beheerst in zijn kalligrafische werken evenals in zijn schilderijen deze kunst van de leegte op bewonderenswaardige wijze. De niet met inkt bedekte ruimtes zijn geen afwezigheden, maar stille aanwezigheid, rustmomenten in de algemene choreografie van het werk. Deze opvatting van ruimte vindt een bijzondere weerklank in de Chinese beeldende kunst. Zong Baihua merkt op dat zelfs de Chinese architectuur, met zijn naar boven gebogen dakoverstekken, een “danshouding” uitdrukt. De monumentale landschapsschilderijen van Chen Jia dragen bij aan dezezelfde esthetiek van opgeschorte beweging.
De vergelijking tussen kalligrafie en dans verheldert ook de kwestie van tijd in de kunst van Chen Jia. Dans is een tijdkunst, die zich in duur voltrekt. Kalligrafie, hoewel het een permanent object oplevert, behoudt deze tijdsdimensie. Het uitvoeren van een teken gebeurt binnen een onomkeerbare tijd. De kalligraaf kan niet terugkeren: elke beweging is definitief. Die onomkeerbaarheid geeft aan de kalligrafie haar dramatische spanning. Chen Jia speelt, wanneer hij zijn grote formaten maakt, met deze hachelijke temporaliteit. Elk werk wordt een unieke performance, een dansmoment gevangen voor de eeuwigheid.
De ademhaling vormt een ander raakpunt tussen dans en kalligrafie. De danser ritmeert zijn beweging op zijn ademhaling, die zichtbaar wordt in de vloeiendheid van zijn gebaren. Ook de Chinese kalligraaf coördineert zijn penseelstreek met zijn adem. Chen Jia, getraind in traditionele disciplines, kent deze techniek van “qi”, de levensadem, die zowel het lichaam van de danser als de hand van de kalligraaf bezielt. In zijn meest voltooide werken is deze ademhaling voelbaar: krachtige streken wisselen af met lichtere passages, waardoor een ademritme ontstaat dat het geheel organiciteit verleent.
De kunst van Chen Jia manifesteert die kwaliteit die Zong Baihua als de essentie van de Chinese kunst beschouwt: het vermogen om beweging in bewegingloosheid uit te drukken, het suggestief vastleggen van tijdsverloop in de blijvende aard van het object. Zijn bergen lijken op het punt te staan te bewegen, zijn kalligrafische tekens trillen van ingehouden energie. Die dynamische spanning plaatst zijn werk in de traditie van grote meesters die begrepen dat Chinese kunst nooit statisch is.
Het schrijven van het karakter en het smeden van het karakter
De tweede essentiële dimensie om het werk van Chen Jia te begrijpen ligt in het traditionele Chinese concept dat een organische verbinding legt tussen de beoefening van kalligrafie en de morele verbetering van het individu. Dit idee, vooral bepleit door de theoreticus Liu Xizai in zijn verhandeling “Yigai”, stelt dat kalligrafie de zichtbare expressie is van het diepe karakter van degene die schrijft [2]. Liu Xizai, literair criticus en kalligraaf uit de 19e eeuw, formuleerde een beroemde zin: “Het schrift lijkt op zijn kennis, op zijn talent, op zijn verlangens. Kortom, het lijkt op de persoon in zijn geheel”.
Deze uitspraak vormt een fundamenteel principe van de Chinese kalligrafische esthetiek. Ze suggereert dat elke getrokken streek iets van het innerlijk van de kalligraaf onthult. Chen Jia, gevoed door de bronnen van deze traditie, kan deze ethische eis niet negeren. Wanneer hij zich wijdt aan het kopiëren van de oude meesters, probeert hij niet alleen hun technieken te verwerven: hij tracht hun deugd te doorgronden. Kalligrafie wordt zo een spirituele oefening, een ascese vergelijkbaar met meditatieve praktijken.
Dit ethische concept van kalligrafie is geworteld in de confucianistische filosofie, die harmonie tussen binnen en buiten waardeert. Een gecultiveerde man moet erop toezien dat zijn uiterlijke handelingen getrouw zijn aan zijn innerlijke gesteldheden. Kalligrafie, het zichtbare kunstwerk bij uitstek, wordt zo een test van oprechtheid. De lijn onthult genadeloos elke aanstellerij, elke pretentie. Liu Xizai benadrukt dit punt wanneer hij stelt dat “de intentie de oorspronkelijke natuur is, de basis van kalligrafie”.
Voor Chen Jia is deze morele eis geen last, maar een bron van diepgang. Het dwingt hem een staat van innerlijke waakzaamheid te behouden en de kwaliteiten te cultiveren die hij in zijn kunst wil laten doorschemeren. De kracht van zijn krachtige lijnen kan slechts voortkomen uit een authentieke innerlijke kracht. De balans in zijn composities kan alleen ontspringen uit een echte psychische balans. Deze ethische dimensie verklaart het belang dat de Chinese traditie hecht aan de biografie van kunstenaars. De verhalen over Chinese kunst vertellen het leven van de makers, hun deugden, hun beproevingen. Want men kan een werk niet echt begrijpen zonder de man te kennen die het heeft gemaakt.
De weg van Chen Jia, zijn volharding in studie, zijn bescheidenheid ondanks de erkenningen die hij kreeg, zijn gehechtheid aan traditionele waarden: dit alles is niet bijzaak van zijn kunst, maar vormt de essentie ervan. Chen Jia’s intensieve beoefening van kalligrafie maakt deel uit van een algehele levensdiscipline. Het structureert zijn relatie tot tijd en vereist regelmaat van hem. Het oefent hem in geduld, een zeldzame deugd in onze tijd van onmiddellijkheid. Het leert hem nederigheid voor de grootsheid van de oude meesters, terwijl het hem het nodige vertrouwen geeft om zijn eigen stem te bepalen.
Liu Xizai stelt ook de gedachte voor dat kalligrafie een “harmonie van het midden” moet uitdrukken, een concept ontleend aan de confucianistische gedachtegoed. Het betreft een dynamische balans tussen tegengestelde krachten: kracht en zachtheid, strengheid en vrijheid. Chen Jia bereikt precies deze balans in zijn beste werken. Zijn monumentale landschappen combineren expressieve kracht en technische verfijning. Zijn kalligrafieën verenigen respect voor klassieke normen en persoonlijke kracht. Hij is noch een slaafse imiteerder, noch een gratuit iconoclast. Deze eis van coherentie tussen kunst en leven stelt ons ongemakkelijk. Onze tijd heeft immers het esthetische oordeel losgemaakt van het ethische oordeel, waardoor elke pretentie om de morele waarde van een kunstenaar in zijn werk te lezen verdacht wordt. Toch houdt het traditionele Chinese perspectief deze correlatie vast als een regulerend ideaal.
Een middelweg
Chen Jia werkt in een complexe context. Hedendaagse Chinese kunst wordt verdeeld door de druk van een millennia-oude traditie, de aantrekkingskracht van westerse modellen en de eisen van de geglobaliseerde markt. In dit verwarrende landschap breken sommigen met het verleden, op zoek naar vergankelijke originaliteit. Anderen zoeken toevlucht in een academische herhaling van oude vormen. Chen Jia kiest zijn eigen weg. Hij verwerpt de traditie niet: hij verlengt haar. Hij ontkent de moderniteit niet: hij integreert die op zijn eigen wijze.
Zijn grote landschapscomposities, met hun rauwe energie, zijn geen passéistische oefeningen. Ze spreken tot onze tijd. In een wereld die overstroomd wordt door oppervlakkige digitale beelden, krijgt de materialiteit van inkt, de onomkeerbaarheid van de handeling, de historische diepte van de vorm: al deze zaken een nieuwe waarde. De criticus Xia Chao merkt op dat Chen Jia een “houding van onderzoek uitgevoerd met volharding” toont, een kwaliteit die contrasteert met “de gejaagde indruk van sommige jongeren van vandaag”. Chen Jia zoekt geen snel succes. Hij zet in op duurzaamheid en accepteert de traagheid van de rijping. In een cultuur van het ogenblik wordt dit geduld bijna subversief.
Het werk van Chen Jia herinnert eraan dat sommige traditionele waarden nog steeds relevant zijn. De strengheid van de opleiding, het belang van overdracht, het respect voor oude meesters: dit zijn principes die misschien noodzakelijke antidota vormen tegen hedendaagse afwijkingen. Chen Jia bewijst dat men een authentiek hedendaagse kunstenaar kan zijn en toch geworteld in een millenniaoude traditie. Zijn werken zijn geen historische reconstructies: ze zijn levendig en actueel. Ze tonen aan dat de grote Chinese picturale traditie geen dode erfenis is, maar een levend organisme dat zich kan vernieuwen.
De kunstenaar nodigt ons ook uit om onze relatie tot tijd te heroverwegen. In een tijdperk dat geobsedeerd is door het nieuwe, herinnert hij aan de waarde van herhaling en verdieping. Zijn jaren besteed aan het kopiëren van oude meesters zijn geen verloren tijd: ze vormen de vruchtbare humus waaruit zijn eigen creativiteit is ontstaan. Deze les gaat verder dan het artistieke domein: ze bevraagt onze verering van voortdurende innovatie en onze minachting voor wat duurzaam is.
Het werk van Chen Jia confronteert ons met onze eigen tegenstrijdigheden. Het onthult de inconsistentie van onze pretenties tot radicale originaliteit. Het suggereert dat echte creatie altijd een verankering en een dialoog met hen die ons zijn voorgegaan vereist. Het herinnert ons eraan dat wij minder soevereine auteurs zijn van onze werken dan schakels in een keten die ons overstijgt, en dat deze nederige positie, verre van onze scheppingskracht te beperken, juist de voorwaarde ervan is. In Chen Jia’s krachtige penseelstreek weerklinkt de echo van duizend jaar geschiedenis, en juist die tijdsdiepte geeft zijn handeling haar volle betekenis. Dit is een les die onze amnesische tijd goed zou moeten overdenken.
- Zong Baihua, Promenade esthétique, Shanghai Renmin Chubanshe, 1981.
- Liu Xizai, Yigai, 19e eeuw.
















