Luister goed naar me, stelletje snobs. David Wojnarowicz is niet jouw salonkunstenaar die kleine aquarellen maakt om de keurige appartementen in het 7e arrondissement te decoreren. Nee, Wojnarowicz is een wild dier losgelaten in de kunstwereld, een hongerige coyote die artistieke conventies verslindt met de brutaliteit van een straatoverlever. Geboren in 1954 in New Jersey en gestorven in 1992 in New York, deze zoon van een gewelddadige alcoholische vader en een zestienjarige Australische moeder veranderde zijn persoonlijke apocalyptische jeugd in een kunstwerk dat je in het gezicht explodeert als een ontplofte granaat.
Je moet Wojnarowicz voorstellen als een Amerikaanse Rimbaud onder invloed, maar met bokshandschoenen en een Super 8-camera. Op zeventienjarige leeftijd overleeft hij op de straten van Times Square door zijn magere lichaam te verkopen aan pedofielen die loeren in de schaduw van pornozalen. Zijn dagboeken, verzameld in In the Shadow of the American Dream, beschrijven deze periode met een precisie die je maag omdraait. Maar in tegenstelling tot velen die zich wentelen in hun ongeluk, verandert Wojnarowicz deze existentiële modder in alchemistisch goud door de brute kracht van zijn verbeelding.
Wanneer hij zegt “Ik ben een kunstenaar, ik ben iemand die kunst gebruikt om de wereld te verkennen”, bedoelt hij niet die lieve verkenning op een National Geographic-manier. Nee, het gaat eigenlijk om een gewapende expeditie in de verboden gebieden van het diepe Amerika, waar men homoseksuele lijken in kasten verbergt en aids-patiënten laat sterven door met opzet nalatig overheidsbeleid. Zijn werk wordt dan de kaart van collectief lijden, een atlas van uitsluiting, een survivalgids voor de paria’s van president Reagan.
Zijn schilderij Untitled (One Day This Kid…) (1990-91), het meest aangrijpende voorbeeld, gebruikt de collage-techniek als een visueel machinegeweer. Een foto van hem als kind, onschuldig glimlachend, wordt omringd door een profetische tekst die alle geweld beschrijft dat hij zal ondergaan, simpelweg omdat hij “zijn naakte lichaam op het naakte lichaam van een andere jongen wil plaatsen”. Het is Jean Genet herschreven door William S. Burroughs, maar met de extra woede van iemand die weet dat zijn tijd beperkt is.
Fotografie speelt een centrale rol in zijn praktijk. Zijn serie Arthur Rimbaud in New York (1978-79) toont vrienden met een masker van de Franse dichter op de verloederde straten van Manhattan. Wojnarowicz legt uit: “Rimbaud voelde dat een ‘walgelijk’ of zelfvernederend levensstijl essentieel was om dichter te worden”. Dat is precies wat hij doet: afdalen naar de kelder van de maatschappij om de waarheid te vinden die de bourgeois weigert te zien. Maar in tegenstelling tot de romantische esthetiek van verval toont Wojnarowicz de vuiligheid zoals die is: gewelddadig, wanhopig, dodelijk.
Zijn Super 8-films, met name A Fire in My Belly (1986-87), veroorzaakten een nationale rel toen het Smithsonian het in 2010 uit zijn tentoonstelling haalde na protesten van de Catholic League. De film toont mieren die over een kruis kruipen, een beeld dat de conservatieven blasfemisch vonden. Maar wat ze niet begrepen, is dat Wojnarowicz katholieke beeldtaal gebruikt, niet om gratis te shockeren, maar om de hypocrisie van een kerk aan de kaak te stellen die liefde predikt terwijl ze aids-patiënten in de steek laat. De mieren symboliseren weliswaar ontbinding, maar ook het koppige werk van overleven in het aangezicht van goddelijke onverschilligheid.
De invloed van William S. Burroughs op Wojnarowicz is duidelijk zichtbaar in zijn techniek van visueel cut-up. In werken zoals The Death of American Spirituality (1987) zet hij beelden van ecologische rampen, corrupte religieuze symbolen en ontbonden lichamen naast elkaar om te creëren wat hij noemt “een kaart van de wereld zoals ik die zie”. Burroughs, die hij fotografeerde en met wie hij correspondeerde, was voor hem het voorbeeld van de kunstenaar-profeet die de virussen die de Amerikaanse taal en gedachte infecteren kan onthullen. Wojnarowicz gaat hierin nog verder door te tonen hoe deze virussen letterlijk doden.
Zijn installaties, zoals The Lazaretto (1990), gemaakt met Paul Marcus en Susan Pyzow, veranderen de tentoonstellingsruimte in een doolhof van getuigenissen. Bezoekers lopen door muren bedekt met verhalen van mensen die aan aids zijn gestorven, totdat ze terechtkomen in een macabere kamer met een plastic skelet. Op de muur is te lezen: “We leven in een samenleving die zo versneld is dat degene die op de knop drukt om nucleaire kernkoppen te lanceren… niet meer naar de plaats delict hoeft te gaan om het vuile werk te doen”. Het is de architectuur van de gebureaucratiseerde dood.
Peter Hujar, zijn mentor, minnaar en vaderfiguur, sterft aan aids in 1987. Wojnarowicz fotografeert enkele minuten na zijn dood zijn gezicht, handen en voeten. Deze beelden, van ondraaglijke tederheid, tonen wat Amerika weigert te zien: de rauwe realiteit van de epidemie. Hujar had hem gezegd dat hij een kunstenaar was en had hem aangemoedigd te schilderen. Na zijn dood trekt Wojnarowicz in zijn loft in de Lower East Side en erft zijn donkere kamer. Daar zal hij zijn belangrijkste series afdrukken, waaronder de Sex Series (for Marion Scemama) (1988-89).
Wanneer hij ontdekt dat hij zelf seropositief is, wordt zijn kunst nog urgenter, nog politiek. Hij sluit zich aan bij ACT UP en neemt deel aan demonstraties. Op zijn leren jas schrijft hij: “Als ik sterf aan aids, vergeet de begrafenis, leg mijn lichaam gewoon neer op de trappen van de FDA” [1]. In een passage van Close to the Knives stelt hij zich rouwstoeten voor die met 160 km/u naar Washington racen om de lijken op de trappen van het Witte Huis te gooien. In 1996, vier jaar na zijn dood, zullen zijn as daadwerkelijk worden uitgestrooid op het presidentieel gazon.
Zijn proces tegen predikant Donald Wildmon en de American Family Association in 1990 toont zijn weigering om tot zwijgen gebracht te worden. Wildmon had seksuele fragmenten uit zijn werken geknipt om ze uit hun context te verspreiden en ze te presenteren als “alledaagse pornografie”. Wojnarowicz wint het proces, wat een belangrijke precedent schept voor de rechten van kunstenaars tegenover religieuze censuur.
Het geweld doorkruist zijn hele werk als een ondergrondse rivier. Geweld ervaren in de kindertijd, geweld van de straat, geweld van de ziekte, institutioneel geweld. Maar ook scheppend geweld, bevrijdend geweld. In Untitled (Buffaloes) (1988-89) rennen bizons van een klif, een transparante metafoor voor de Amerikaanse volkerenmoord maar ook voor het lot van homoseksuelen die door een afwijzende samenleving over de rand worden geduwd. U2 gebruikte dit beeld voor de hoes van hun single “One”, waarmee zijn werk miljoenen mensen bereikte.
Zijn schrijfstijl heeft een zeldzame intensiteit. Close to the Knives: A Memoir of Disintegration (1991) wisselt tussen hartverscheurende autobiografische verhalen en vurige politieke essays. Hij schrijft daar: “Iemands stem ontnemen is diegene onderwerpen aan hongersnood of verstikking of slikproblemen” [2]. Zijn audiodagboeken, postuum gepubliceerd onder de titel The Weight of the Earth, onthullen een nog intiemere stem, die van een man die weet dat elke dag zijn laatste kan zijn.
Wojnarowicz weigert makkelijke etiketten. Hij is niet de “aidskunstenaar” of de “politieke kunstenaar”. Hij is, zoals hij zelf zegt, iemand die “de wereld in kaart brengt zoals hij die ziet”. Die kaart omvat evenzeer de kwetsbare schoonheid van een kikker in een hand (What is this little guy’s job in the world, 1990) als de verschrikking van een maatschappij die haar burgers ideologisch laat sterven. Hij werkt in alle media: schilderkunst, fotografie, film, performance, schrijven, omdat geen enkel medium op zich de immense omvang van zijn ervaring kan bevatten.
Jean Genet, die hij diep bewondert, schreef dat verwerping noodzakelijk is voor het ontluiken van heiligheid. Wojnarowicz belichaamt deze genetiaanse dialectiek waarin de afdaling in de hel een mystieke opgang wordt. Zijn werken zoals Peter Hujar Dreaming/Yukio Mishima: Saint Sebastian (1982) scheppen profane iconen waarin erotiek, dood en transcendentie samenvloeien. Maar in tegenstelling tot Genet, die ellende in poëzie verhief, houdt Wojnarowicz altijd één voet in de politieke realiteit.
Water verschijnt voortdurend in zijn werk als symbool van reiniging maar ook van gevaar. De verlaten kades van de West Side waar hij ging klooien, gefotografeerd in zijn series uit de jaren 80, worden kathedralen van clandestiene begeerte. In Water (1987) schildert hij aquatische scènes vermengd met beelden van oorlog en technologie, alsof het oerelement besmet is door menselijk geweld. De oceaan vertegenwoordigt voor hem zowel toevlucht als dreiging, vrijheid en ondergang.
Hij begrijpt dat zijn tijd beperkt is. Na zijn diagnose wordt elk werk een testament, elk beeld een schreeuw tegen de vergetelheid. Zijn zelfportretten uit de jaren 90, zoals Untitled (Face in Dirt) (1991), tonen zijn gezicht dat uit de aarde oprijst, een moderne ijdelheid maar ook de bevestiging dat hij, zelfs dood, Amerika zal blijven achtervolgen. Hij schrijft in zijn dagboek: “Publiek maken wat privé is, is een actie met ernstige consequenties”. Dat is precies wat hij doet: zijn aangekondigde dood transformeren in een politieke daad.
De artistieke elite weet niet wat ze met hem aan moet. Te politiek voor puristen, te formeel voor activisten, te queer voor de mondiale markt, te Amerikaans om echt begrepen te worden in Europa. Maar het is juist in die openingen dat hij zijn kracht vindt. Zoals de mieren die hij obsessief filmt en fotografeert, werkt hij in de marges, graaft tunnels onder de fundamenten van het Amerikaanse imperium.
Wanneer ik vandaag het werk van Wojnarowicz beschouw, zie ik niet een kunstenaar uit het verleden, maar een visionair wiens profetieën zich voor onze ogen waarmaken. De “moordmachine genaamd Amerika” die hij aan de kaak stelde, is alleen maar geperfectioneerd. De religieuze conservatieven die hij bestreed, zijn terug aan de macht. Ongewenste lichamen blijven worden geofferd op het altaar van het dogmatisme. Maar zijn kunst blijft daar, als een tijdbom in het hart van de Amerikaanse cultuur, wachtend op elke nieuwe generatie die haar ontdekt en in bezit neemt.
David Wojnarowicz was veel meer dan een getuige van zijn tijd. Hij was, om de woorden van Rimbaud die hij zo liefhad te gebruiken, een “ziener”, iemand die alle hel heeft doorstaan om ons te vertellen wat ons te wachten staat als we onze koers niet veranderen. Zijn werk is geen monument voor de doden, maar een overlevingshandleiding voor de levenden. En zolang er uitgeslotenen, verlaten zieken en stemmen zijn die men probeert te laten zwijgen, blijft de kunst van Wojnarowicz brandend actueel. Want in wezen zegt hij ons iets eenvoudigs en verschrikkelijks: “Op een dag zullen jullie het zijn”.
- FDA: Food and Drug Administration, het Amerikaanse agentschap verantwoordelijk voor de goedkeuring van geneesmiddelen.
- Citaat van David Wojnarowicz, Close to the Knives: A Memoir of Disintegration (Dicht bij de messen: Een memoires van desintegratie), New York: Vintage Books, 1991.
















