Luister goed naar me, stelletje snobs. Jullie denken alles te weten over hedendaagse kunst met jullie obscure theorieën en wereldse vernissages, maar vandaag ga ik jullie vertellen over Robert Gober. Geboren in 1954 in Wallingford, Connecticut, transformeert deze Amerikaanse kunstenaar de meest alledaagse objecten van ons dagelijks leven in ware totems van ons collectief bestaan. In zijn ontroerende en unieke oeuvre worden gootstenen altaars, wasachtige benen relikwieën, en confronteren de meest verwarrende installaties ons met onze eigen demonen met een zeldzame intensiteit in de hedendaagse kunst.
Gober is een tovenaar van metamorfose, een alchemist die gips omzet in porselein, bijenwas in menselijk vlees. Zijn sculpturen worden bewoond door een spookachtige aanwezigheid die ons lang achtervolgt nadat we ze hebben aanschouwd. Er is iets diep nietzscheaans in zijn manier om het gewone te verheffen, om alledaagse voorwerpen te transformeren tot manifestaties van de eeuwige terugkeer. Want zijn gootstenen, die onberispelijke reciptakels die zijn oeuvre sinds de jaren 1980 sieren, zijn niet slechts eenvoudige reproducties. Het zijn belichamingen van het nietzscheaanse concept van de transmutatie der waarden, waar het banale heilig wordt, waar het nuttige metafysisch wordt.
Laten we deze gootstenen nemen, emblematische creaties die zijn bekendheid hebben gemaakt. Met de hand zorgvuldig vervaardigd uit gips en overgoten met een halfglanzende email, ontbreken er systematisch kranen en leidingen. Deze afwezigheden zijn niet toevallig. Ze veranderen deze functionele voorwerpen in monumenten voor de onmogelijkheid van zuivering, stille getuigen van onze voortdurende zoektocht naar verlossing. In een Amerika dat werd getroffen door de aids-epidemie in de jaren 1980 worden deze gootstenen zonder water aangeduid als ontroerende symbolen van een samenleving die geobsedeerd is door reinheid maar niet bereid is haar eigen vooroordelen onder ogen te zien. Elke gootsteen is als een modern grafmonument, een herdenkingsplek voor de slachtoffers van een epidemie die de maatschappij liever negeerde.
De Hegeliaanse filosofie van de bepaalde negatie vindt hier een aangrijpend weerklank. De gootsteen van Gober is niet zomaar een gootsteen die het niet doet, het is de ontkenning van diens functie die het een evocatieve kracht geeft. Het is geen gebruiksvoorwerp meer, maar een poort naar het collectieve onbewuste, een stil getuige van onze dagelijkse reinigingsrituelen. De kunstenaar dwingt ons zo de dialectiek tussen het zuivere en het onzuivere, het heilige en het profane onder ogen te zien, in een maatschappij die wanhopig deze tegenstellingen wil compartimenteren. De gootstenen, op verschillende hoogtes aan de muren geplaatst, creëren een ruimtelijke choreografie die zowel doopvonten als urinoirs oproept, bewust de grenzen tussen het heilige en het profane vervagend.
Gober’s obsessie voor het handmatig maken van zijn werken is niet slechts een technische keuze. Het is een daad van verzet tegen massaproductie, een bevestiging van de waarde van handwerk in een steeds meer gemotoriseerde wereld. Elk object draagt de minuscule sporen van zijn vervaardiging, als littekens die getuigen van het proces van creatie. Deze manische aandacht voor detail transformeert elke sculptuur in een soort hedendaagse relikwie, waar de schijnbare perfectie van het oppervlak de ontelbare uren geduldig en minutieus werk verbergt.
Gober’s monumentale installaties transformeren hele ruimtes in theaterzalen van het collectieve onbewuste. Zijn opvallende installatie uit 1989 in de Paula Cooper Gallery blijft een perfect voorbeeld van zijn vermogen om omgevingen te creëren die ons confronteren met onze sociale demonen. Het behang, herhalend de afbeelding van een slapende blanke man naast die van een opgehangen zwarte man, creëerde een ijzingwekkende dialoog over raciale geweld in Amerika. In het midden van de ruimte stond een onberispelijke trouwjurk, leeg, als een beschuldigende geest van verloren onschuld. Dit complexe werk dompelt ons onder in een diepgaande reflectie over collectieve schuld en historische herinnering, verwijzend naar Walter Benjamin’s gedachte over geschiedenis als een opeenstapeling van rampen.
Gober’s benen van was vormen misschien wel het meest verontrustende aspect van zijn werk. Deze lichaamsfragmenten die uit de muren lijken te komen als fossielen van een apocalyptische toekomst herinneren ons op verontrustende wijze aan onze eigen sterfelijkheid. Met verontrustende anatomische precisie gegoten en bedekt met echte menselijke haren, belichamen ze de kwetsbaarheid van ons lichamelijk bestaan. Deze lichaamsfragmenten roepen middeleeuwse relikwieën op en ontdoen tegelijkertijd de oorspronkelijke heilige betekenis ervan. Hier vindt de gedachte van Georges Bataille over het amorfe een bijzondere resonantie, in deze spanning tussen het heilige en het afstotelijke, tussen verering en afkeer. De aanwezigheid van echte menselijke haren op deze wasbeelden creëert een hyperrealisme-effect dat ons diep ontregelt en ons dwingt onze eigen corporealiteit in al haar kwetsbaarheid onder ogen te zien.
De kunstenaar verwerkt het materiaal met een quasi-monastieke obsessie die elke creatie verandert in een daad van profane devotie. Deze manische aandacht voor detail doet denken aan de ascetische praktijken van middeleeuwse kloosterlingen die manuscripten kopieerden. Herhaling wordt hier een ritueel van transformatie, waarbij elke gootsteen, elk been, elke installatie een statie wordt in een hedendaagse kruisweg. Het maakproces zelf wordt een vorm van actieve meditatie, een manier om de ruwe materialiteit te overstijgen en een spirituele dimensie te bereiken.
Gober’s installaties zijn liminale ruimtes waar de dagelijkse realiteit oplost om plaats te maken voor iets verontrustenders, diepers. In zijn belangrijkste installatie in de Dia Art Foundation in 1992-93 werden functionele spoelbakken geplaatst in een met de hand beschilderd bos op de muren. Het continu stromende water creëerde een hypnotische symfonie, maar de op hoge hoogte gebarricadeerde ramen herinnerden eraan dat we in een gouden gevangenis waren. Dit complexe werk kan gelezen worden als een meditatie over de aard van vrijheid in onze hedendaagse samenleving en roept de reflecties van Michel Foucault op over machts- en surveillancestructuren. Water, het zuiverende element bij uitstek, wordt hier het ambigu symbool van een onmogelijke zuivering, van een altijd uitgestelde verlossing.
Transformatie staat centraal in het werk van Gober. Zijn vertrouwde objecten worden vreemd, beangstigend, dragers van een emotionele en politieke lading die hun oorspronkelijke banaliteit overstijgt. Deze metamorfose doet denken aan het aristotelische concept van mimesis, maar tot het uiterste doorgevoerd. Het is niet langer een simpele imitatie van de realiteit, maar een transfiguratie die de verborgen waarheden onder het oppervlak van het alledaagse onthult. Elk object wordt een getuigenis waarin meerdere lagen van betekenis zich over elkaar heen leggen en een semantische dichtheid creëren die zich verzet tegen simplistische interpretatie.
Verwijzingen naar de kindertijd zijn overal in zijn werk aanwezig, maar altijd doordrenkt met een beangstigende vreemdheid die ons terugbrengt naar Freud’s theorieën over het unheimlich. Vervormde kinderbedden, deuren die nergens naartoe leiden, spoelbakken die te laag geplaatst zijn, al deze elementen creëren een universum waarin onschuld voortdurend bedreigd wordt. Deze verkenning van kinderlijke trauma’s roept op zijn beurt de psychoanalytische theorieën van Melanie Klein op over partiële objecten en primitieve angsten. Huishoudelijke voorwerpen, normaal gesproken bronnen van troost en veiligheid, worden in zijn handen bedreigende aanwezigheid die ons herinnert aan de kwetsbaarheid van onze psychische constructies.
Gober’s werk is diep verankerd in zijn persoonlijke ervaring als homoseksuele man die opgroeide in een conservatief katholiek Amerika, maar overstijgt deze bijzonderheden om een universele dimensie te bereiken. Zijn werken spreken over verlies, verlangen, herinnering en verlossing op een manier die raakt aan de essentie van de menselijke ervaring. Misschien ligt hierin zijn grootste kracht: in zijn vermogen het persoonlijke universeel te maken, het specifieke archetypisch. Zijn kunst wordt zo een ontmoetingsplaats waar individuele ervaringen oplossen in een bredere collectieve bewustzijn.
Gober’s kunst is een kunst van aanwezigheid en afwezigheid, waar elk object tegelijkertijd in deze twee tegenstrijdige toestanden bestaat. Zijn sculpturen zijn zowel aanwezig als afwezig, vertrouwd en vreemd, geruststellend en diep verstorend. Deze voortdurende dialectiek tussen aanwezigheid en afwezigheid roept het denken van Jacques Derrida op over sporen en différance, waarbij betekenis altijd in beweging en uitgesteld is. Spoelbakken zonder kranen, lege bedden, deuren die niet opengaan, al deze elementen creëren een netwerk van betekenissen dat zich voortdurend aan onze volledige begrip onttrekt.
In haar werk over de materialiteit van voorwerpen is het gebruik van bijenwas voor haar menselijke ledemaatbeelden geen toevallige keuze. Was, een traditioneel materiaal in religieuze beeldhouwkunst, heeft een transparantie die het menselijk vlees oproept, terwijl het toch een spookachtige kwaliteit behoudt. Deze materiële ambiguïteit draagt bij aan het creëren van een voortdurende spanning tussen het echte en het kunstmatige, het levende en het levenloze. De menselijke haren die in de was zijn ingebracht voegen een extra dimensie van verwarring toe, waardoor voorwerpen ontstaan die zowel artefacten als profane relieken zijn.
Gober’s recentere installaties blijven deze thema’s met vernieuwde intensiteit onderzoeken. Zijn werk rond de aanslagen van 11 september 2001, gepresenteerd in het MoMA, verandert de nationale tragedie in een persoonlijke overdenking over verlies en collectief geheugen. Opgestapelde kranten, gefragmenteerde lichamen, onafgebroken waterstromen creëren een ruimte van rouw en contemplatie die verder gaat dan een eenvoudige herdenking en een plek van spirituele transformatie wordt. De kunstenaar slaagt erin hier een subtiele dialoog te creëren tussen persoonlijke en collectieve geschiedenis, tussen individuele en maatschappelijke trauma’s.
De politieke dimensie van zijn werk kan niet worden genegeerd, maar wordt altijd op een indirecte manier uitgedrukt, via metaforen en juxtapositie eerder dan door directe uitspraken. Zijn installaties creëren denkruimtes waar kwesties van geslacht, ras, seksualiteit en macht met een subtiliteit worden benaderd die niets afdoet aan hun kritische kracht. Het is kunst die ons dwingt onze eigen vooroordelen en blinde vlekken onder ogen te zien, maar dat doet met een formele elegantie die deze confrontatie des te effectiever maakt.
De invloed van de katholieke religieuze kunst op zijn werk is duidelijk, maar Gober subvert de codes voortdurend. Zijn wastafels kunnen gezien worden als profane doopvonten, zijn wasbenen als wereldlijke relieken, zijn installaties als kapellen gewijd aan onbekende rituelen. Deze toe-eigening en omkering van traditionele religieuze vormen creëren een productieve spanning tussen het heilige en het profane, tussen traditie en subversie.
Het werk van Robert Gober is een constante herinnering dat de krachtigste kunst vaak ontstaat uit de meest gewone voorwerpen, de meest alledaagse ervaringen. Maar het is in zijn vermogen om deze elementen te transformeren, ze te beladen met een betekenis die hun oorspronkelijke banaliteit overstijgt, dat zijn bijzondere genie ligt. Hij toont ons dat transcendentie niet gezocht moet worden in een mythisch elders, maar in de transfiguratie van het alledaagse, in de heiliging van het gewone.
Gober’s kunst herinnert ons eraan dat we allemaal wezens van vlees en geest zijn, gevangen in onze lichamen maar in staat tot transcendentie. Zijn waterloze wastafels, zijn wasbenen, zijn labyrintische installaties zijn spiegels die ons teruggeven aan onze eigen menselijke conditie, aan onze diepste angsten en onze wildste hoop. In een steeds virtueler en ontmenselijkter wordende wereld brengt zijn werk ons steeds terug naar het essentiële: onze lichamelijkheid, onze sterfelijkheid, en ons onverzadigbaar verlangen naar verlossing.
















