Luister goed naar me, stelletje snobs! Miquel Barceló is niet zomaar een schilder, maar een archeoloog van het heden die graaft in de lagen van ons collectief visueel erfgoed. Dit kind uit Felanitx, geboren in 1957 in dat kleine stadje op Mallorca met millenniaoude tradities, heeft een artistiek universum gecreëerd dat zich onttrekt aan gemakkelijk te plaatsen categorieën en aan voorgesneden formules waar kunsthandelaren en tentoonstellingscuratoren die inspiratie missen zo dol op zijn.
Ik kwam bij zijn werken aan met die mengeling van nieuwsgierigheid en ongeduld die mij altijd drijft in mijn artistieke zwerftochten. En daar, wat een klap! Zijn doeken springen als een hongerige roofdier op je af. Die overdreven materialiteit, die sappige impasto’s, die opzettelijke craquelures en die oppervlakken die eruitzien als omgeploegde velden na een storm! We zijn ver verwijderd van de keurig opgediende onzin die men ons serveert op internationale beurzen.
Barceló beoefent een soort woest syncretisme, op het kruispunt van wat ik zou noemen een visuele antropologie en een viscerale expressionisme. Zijn gigantische werken in de kathedraal van Palma de Mallorca (2001-2007) vormen een manifest van deze benadering: de kunstenaar herontwerpt het heilige via een hedendaagse taal die in dialoog gaat met de eeuwenoude architectuur. De keramische wand van 300 vierkante meter die de vermenigvuldiging van broden en vissen afbeeldt, wordt een visueel feestmaal waar klei spreekt, ademt en de menselijke conditie vertelt.
Wat me treft in het werk van Barceló, is zijn intieme relatie met de existentialistische filosofie. Dit is de eerste invalshoek die ik met u wil verkennen. Het gehele oeuvre van deze Mallorquijn zou kunnen worden gelezen als een Sartriaanse meditatie over engagement en authenticiteit. Toen Jean-Paul Sartre schreef dat “het bestaan voorafgaat aan de essentie”, definieerde hij zonder het te weten de methode van Barceló. Deze laatste zoekt niet om vooraf vastgestelde concepten te illustreren, maar laat het werk ontstaan uit zijn confrontatie met de materie. “Ik heb in mijn leven nooit een idee geschilderd,” heeft hij ooit toegegeven, “ik schilder situaties” [1]. Deze fenomenologische benadering van creatie sluit rechtstreeks aan bij de existentialistische bezorgdheden: het zijn-in-de-wereld gaat vooraf aan elke intellectuele abstractie.
Bekijk zijn serie “Bibliotheken” (1984): deze interieurs vol boeken, waar de kunstenaar vaak verschijnt als een spookachtige aanwezigheid, vormen minder een viering van de geleerde kennis dan een bevraging over onze relatie met kennis en overdracht. Zoals Sartre schreef in “De Woorden”, “cultuur redt niets en niemand, zij rechtvaardigt niet. Maar het is een product van de mens: hij projecteert zich daarin, herkent zich daarin” [2]. Barceló materialiseert die ambivalentie in schilderijen waar de boeken tegelijk schuilplaatsen en gevangenissen lijken, bronnen van licht en verzwarende massa’s.
Zijn schilderij “L’Amour fou” (1984) drijft deze existentialistische reflectie nog verder. De kunstenaar stelt zich daarin naakt voor, in erectie, omringd door zijn favoriete auteurs, Nabokov, Joyce, Baudelaire. Dit gedurfde werk bevraagt rechtstreeks de wijze waarop onze identiteit wordt opgebouwd via onze culturele referenties, terwijl het ons akelig herinnert aan onze vleeslijke conditie. Het existentialisme leert ons dat wij tegelijk bewustzijn en lichaam zijn, transcendentie en feitelijkheid. Barceló vertaalt deze dualiteit in beelden, zonder compromis of overdreven bedeesdheid.
Het tweede thema dat als een bloederige rode draad door het werk van Barceló loopt, is zijn relatie met de antropologie. Verre van een simpele culturele toerist te zijn, heeft de Mallorcaanse kunstenaar jarenlang in Mali geleefd, ondergedompeld in de Dogon-cultuur. Het was geen oppervlakkig exotisme, maar een authentieke zoektocht naar de oorsprong van de menselijke creativiteit. Hij heeft frappante parallellen gelegd tussen westerse hedendaagse kunst en de zogenaamde “primitieve” artistieke uitingen, die hun gemeenschappelijke wortels onthullen.
Claude Lévi-Strauss stelde in “La Pensée sauvage” dat “de klusser in staat is om een groot aantal verschillende taken uit te voeren; maar, in tegenstelling tot de ingenieur, stelt hij niet elke taak in dienst van het verkrijgen van grondstoffen en gereedschappen, die ontworpen en geleverd zijn volgens de maat van zijn project” [3]. Deze definitie van de klusser als figuur van de kunstenaar is perfect van toepassing op Barceló. In zijn opeenvolgende ateliers, op Mallorca, Parijs of Sangha, verzamelt hij uiteenlopende materialen (natuurlijke pigmenten, zand, vulkanische as, algen) die hij transformeert volgens de behoeften van het moment.
Zijn Afrikawerkboeken, gemaakt tussen 1988 en 2000, getuigen van deze antropologische benadering. Barceló documenteert daarin nauwgezet het dagelijks leven van de Dogon, zonder ooit te vervallen in het gemakkelijk exotisme. Hij probeert veeleer te begrijpen wat Mary Douglas de “betekenisstructuren” noemde die in alle culturen werkzaam zijn [4]. De rituelen van het dagelijks leven, vissen, koken, bouwen, worden onder zijn hand handelingen geladen met een symbolische kracht die hun oorspronkelijke functie overstijgt.
“Gran animal europeu” (1991) exemplificeert deze fusie tussen antropologie en artistieke praktijk. Dit enorme doek dat een gekruisigd dier afbeeldt, functioneert als een hedendaags ritueel artefact. Barceló overstijgt hier de simpele representatie om het domein van het heilige te bereiken, niet in de conventionele religieuze zin, maar in de betekenis die de Britse antropoloog Victor Turner eraan geeft: een liminale ruimte waar de gebruikelijke categorieën tijdelijk worden opgeschort [5].
Wat ik leuk vind aan Barceló is zijn vermogen om zelf een wild dier te blijven in de steriele jungle van de hedendaagse kunst. In een tijd waarin zoveel kunstenaars lijken te produceren om algoritmes en investeerders tevreden te stellen, blijft hij zijn handen vuil maken. Zijn monumentale keramiek voor het Palais des Nations in Genève (2008), die polychrome koepel die hangt als een omgekeerde grot, is een magistrale middelvinger naar de functionele architectuur die het omringt.
De beste werken van Barceló bezitten die paradoxale kwaliteit om zowel oud als nieuw te zijn, alsof ze direct uit de prehistorische grotten opduiken maar onze hedendaagse taal spreken. Zijn fascinatie voor de rotsschilderingen van Chauvet of Altamira is geen nostalgie of regressie, maar erkenning van een fundamentele continuïteit in de menselijke artistieke ervaring. Toen hij in 2016 verklaarde dat “de kunstenaars van Chauvet mijn tijdgenoten zijn” [6], maakte hij van kunstgeschiedenis geen stoffig museum, maar een levendige ruimte waar tijdsdimensies samenvallen.
Barceló’s ambivalentie tegenover de stierenvechten illustreert zijn complexe positie als hedendaagse kunstenaar geworteld in oude tradities. In de jaren 1990 maakte hij een indrukwekkende reeks werken over dit thema, niet uit morbide fascinatie voor geweld, maar om te onderzoeken wat de antropoloog Clifford Geertz een “diepgaand spel” noemde, een ritueel waarin een samenleving haar fundamentele tegenstellingen uitbeeldt [7]. Vervolgens erkent hij in 2015 dat “de stierengevechten ten einde lopen”, wat getuigt van een scherp bewustzijn van de culturele veranderingen die aan de gang zijn.
Deze spanning tussen traditie en hedendaagsheid leeft ook in zijn stillevens. Wanneer Barceló fruit, schedels of vissen schildert, voert hij bewust een dialoog met de hele geschiedenis van de westerse schilderkunst, van Zurbarán tot Soutine. Maar hij heruitvindt ze via een materiële behandeling die zo intens is dat deze vertrouwde voorwerpen vreemd, beangstigend en bijna monstruos worden. Zoals de antropoloog David Freedberg schrijft in “De kracht van beelden”, “hebben we de neiging onze lichamelijke reactie op beelden te onderdrukken” [8]. Barceló activeert daarentegen deze fysieke dimensie van onze relatie tot representaties opnieuw.
De zee, die alomtegenwoordig is in zijn recente werk, is niet alleen een visueel motief, maar een filosofisch en antropologisch principe. Voor deze gepassioneerde duiker is de onderdompeling in de diepten van de zee analoog aan het schilderen, een oefening in geduld en aandacht, een opschorting van de gewone tijd. “Schilderen is als apneu doen,” bekent hij, “je wacht op het moment om te handelen” [9]. Deze aquatische metafoor verwijst ons terug naar de fenomenologie van Gaston Bachelard die in “Water en Dromen” analyseert hoe dit fundamentele element onze verbeelding structureert.
Tegenwoordig, terwijl zoveel kunstenaars voorzichtig in de lauwe wateren van het hedendaagse fatsoen navigeren, blijft Barceló duiken in de tumultueuze diepten van onze collectieve ervaring. Zijn tentoonstelling “La solitude organisative” in de Caixa Forum in Madrid in 2010 toonde een zelfportret in de vorm van een mediterende gorilla, een provocerend beeld dat herinnert dat we onder de glans van onze culturele verfijning nog steeds primaten zijn die geconfronteerd worden met dezelfde fundamentele vragen als onze voorouders.
Ik kan er niet aan twijfelen dat existentiële filosofie en antropologie zo sterk resoneren in Barceló’s werk omdat deze twee disciplines bevraagd worden wat het betekent mens te zijn in een onttoverde wereld. De Mallorcaanse kunstenaar verwerpt het makkelijke pad van kant-en-klare antwoorden. Zoals de antropoloog Claude Lévi-Strauss die probeerde te begrijpen “hoe mythen zich in mensen vormen en zonder dat zij het weten” [10], onderzoekt Barceló hoe beelden ons bewonen en ons overstijgen.
De kunst van Barceló, nomadisch, veelzijdig, viscerale, heeft lak aan labels. Neo-expressionistisch? Postmodern? Deze classificaties die de catalogi van tentoonstellingen en universitaire scripties verblijden, storten in door de brute kracht van zijn creaties. Hij behoort tot die zeldzame groep kunstenaars die niet alleen onze manier van zien veranderen, maar ook onze manier van zijn in de wereld.
Terwijl wij overspoeld worden met gedesincarneerde digitale beelden, herinnert Barceló ons aan de onreduceerbare materialiteit van kunstervaring. Zijn werken vragen niet om intellectueel “begrepen” te worden, maar om fysiek beleefd, zoals men de streling van de wind of de beet van de koude voelt. Ze nodigen ons uit om opnieuw verbinding te maken met deze zintuiglijke en existentiële dimensie van kunst die onze hyperverbonden tijd lijkt te verwaarlozen.
In wezen zegt Barceló ons middels zijn rijke oeuvre dat kunst geen luxe of vermaak is, maar een antropologische noodzaak even fundamenteel als eten, slapen of de liefde bedrijven. “Ik maak kunst omdat ik het nodig heb,” stelt hij zonder omhaal [11]. Deze ontwapenende eenvoud in het bevestigen van zijn roeping contrasteert met het cynisme en de houdingen die te vaak het hedendaagse kunstscène vergiftigen.
In een wereld waar de marktwaarde voortdurend dreigt de esthetische waarde te overschaduwen, waar kunstwerken financiële activa worden vóórdat ze gevoelsmatige ervaringen zijn, herinnert Barcelós vasthoudende reis eraan dat authentieke kunst altijd voortkomt uit een innerlijke noodzaak en niet uit marktschommelingen. Zijn unieke traject, van Mallorca naar Parijs via Afrika, schetst een persoonlijke geografiek die ontsnapt aan de gebaande paden van de geglobaliseerde kunstwereld.
Dus ja, stelletje snobs, Miquel Barceló is veel meer dan een succesvolle Spaanse schilder. Hij is een ontdekker van de grenzen van onze menselijkheid, een archeoloog van het heden die onvermoeibaar de lagen van onze collectieve ervaring onderzoekt om beelden tevoorschijn te halen die zowel oud als nieuw zijn, zowel universeel als diep persoonlijk. Zijn werken herinneren ons eraan waarom we kunst nodig hebben: niet om onze muren te decoreren of onze investeringen te diversifiëren, maar om ons poëtisch te helpen onze wereld te bewonen.
- Interview met Miquel Barceló, Cahiers d’Art, Parijs, 2014.
- Sartre, Jean-Paul, Les Mots, Gallimard, Parijs, 1964.
- Lévi-Strauss, Claude, La Pensée sauvage, Plon, Parijs, 1962.
- Douglas, Mary, De la souillure: Essai sur les notions de pollution et de tabou, La Découverte, Parijs, 1992.
- Turner, Victor, Le Phénomène rituel: Structure et contre-structure, PUF, Parijs, 1990.
- Barceló, Miquel, toespraak bij de tentoonstelling “Sol y Sombra”, Musée Picasso, Parijs, 2016.
- Geertz, Clifford, “Deep Play: Notes on the Balinese Cockfight” in The Interpretation of Cultures, Basic Books, New York, 1973.
- Freedberg, David, Le Pouvoir des images, Gérard Monfort, Parijs, 1998.
- Barceló, Miquel, interview met Jurriaan Benschop, Brooklyn Rail, juni 2024.
- Lévi-Strauss, Claude, Le Cru et le cuit, Plon, Parijs, 1964.
- Miquel Barceló, interview in El País, Madrid, 2005.
















