Luister goed naar me, stelletje snobs, Francesco Clemente ontglipt ons steeds. Deze Italiaanse kunstenaar, geboren in Napels in 1952, is een lopend mysterie dat elke poging tot eenvoudige classificatie tart. En dat is maar goed ook. Al decennia navigeert hij tussen continenten, tradities en media met een verwarrende soepelheid, waarbij hij een kunst creëert die de grenzen van ons bewustzijn en de grenzen van onze verbeelding bevraagt.
Als intellectuele nomade bij uitstek heeft Clemente de beperkende etiketten van de beweging “Transavanguardia”, waarmee men hem vaak associeert, overstegen. Zijn werk gaat verder dan louter esthetische overwegingen en dompelt ons onder in een veel ambiguër gebied: dat van voortdurende transformatie, vloeibare identiteit en erotiek als weg naar kennis.
Wat meteen opvalt, is de viscerale intensiteit van zijn zelfportretten. Neem zijn “Zelfportret met een gat in het hoofd” (1981), een werk dat niet simpelweg een gezicht toont, maar een metafysische wond blootlegt, een opening naar een voorbij het gewone bewustzijn. Clemente portretteert zichzelf met ontwapenende eerlijkheid; zijn lichaam wordt een slagveld waar tegenstrijdige krachten zich meten. Zijn openingen, mond, ogen, neusgaten, zijn geen gewone anatomische kenmerken, maar doorgangen tussen werelden, overgangsgebieden tussen binnen en buiten.
Wil men echt de eigenaardigheid van Clemente begrijpen, dan moet men hem situeren op het kruispunt van twee essentiële intellectuele tradities: de Jungiaanse psychoanalyse en de tantrische filosofie. De eerste biedt ons een sleutel om zijn terugkerende persoonlijke symbolen te ontcijferen; de tweede verlicht zijn opvatting van het lichaam als microkosmos.
Carl Jung, die reus van de psychoanalyse die te vaak in de schaduw van Freud staat, heeft ons het essentiële concept van het collectief onbewuste nagelaten, bevolkt door universele archetypen die culturen en tijden overstijgen [1]. Clemente put rijkelijk uit dit gemeenschappelijke symbolische reservoir van de mensheid. Zijn hybride figuren half-mens, half-dier, zijn lichamelijke transformaties, zijn beelden van seksuele vereniging zijn geen loutere surrealistische fantasieën, maar manifestaties van archetypen die diep verankerd zijn in onze collectieve psyche.
“Het collectieve onbewuste is het deel van de psyche dat het gemeenschappelijke psychologische erfgoed van de mensheid vasthoudt en doorgeeft”, schreef Jung in “De archetypen en het collectieve onbewuste” [2]. Het is precies deze dimensie die Clemente onderzoekt wanneer hij ons dromerige taferelen presenteert waarin de grenzen tussen mens, dier en goddelijkheid vervagen. In zijn serie “The Fourteen Stations” (1981-82), voor het eerst geëxposeerd in de Whitechapel Gallery in Londen, herinterpreteert Clemente de christelijke kruisweg door een persoonlijk prisma waarin lijden en transcendentie samenkomen in een hallucinante visie van het menselijk lichaam als plaats van spirituele transformatie.
Maar Clemente is niet zomaar een illustrator van Jungiaanse archetypen. Zijn benadering is veel meer belichaamd, meer zinnelijk. Hier komt de tantrische filosofie in beeld, met haar visie op het lichaam als voertuig van kennis en bevrijding. Na zijn eerste reizen naar India in de jaren zeventig, werd Clemente diep beïnvloed door de spirituele tradities van het subcontinent. In de bibliotheek van de Theosofische Vereniging in Madras, die hij regelmatig bezocht in 1976 en 1977, bestudeerde hij tantrische teksten die het lichaam niet zien als een obstakel voor spiritualiteit, maar als het bevoorrechte instrument ervan.
De tantrische visie beschouwt het menselijk lichaam als een microkosmos die het hele universum weerspiegelt. Zoals de indoloog Alain Daniélou uitlegt: “in de tantrische opvatting is het menselijk lichaam een samenvatting van het universum. Alle kosmische principes zijn daarin vertegenwoordigd” [3]. Deze overeenkomst tussen macrokosmos en microkosmos doordringt het werk van Clemente, vooral in zijn zelfportretten waar zijn lichaam het theater wordt van een persoonlijke kosmogonie.
Neem zijn beroemde fresco’s, gemaakt volgens oude technieken. In “Priapea” (1980), geëxposeerd in het Guggenheim, wordt zijn lichaam letterlijk uit elkaar gehaald door mollige putti in een scène die zowel mystieke extase als doodsstrijd oproept. Het is geen toeval dat Clemente de fresco als medium koos, een techniek die, zoals hij zelf zegt, “de meest lumineuze van allemaal” is omdat het pigment niet met een bindmiddel wordt gemengd, alleen met water, waardoor de absolute zuiverheid van de kleur behouden blijft. Deze zoektocht naar zuiverheid en helderheid in het schilderachtige materiaal echoot de spirituele zoektocht die zijn werk bezielt.
Maar pas op, ik wil jullie niet laten geloven dat Clemente een onbelichaamde mysticus is die boven de aardse realiteiten zweeft. Nee, wat de kracht van zijn kunst uitmaakt, is juist de spanning tussen de spirituele aspiratie en de lichamelijke verankering, tussen transcendentie en immanentie. Zijn erotiek is nooit gratuit, hij zit vol metafysische betekenissen. Zoals Georges Bataille schrijft in “Erotiek”: “erotiek is de goedkeuring van het leven tot in de dood” [4]. Deze definitie past perfect bij het werk van Clemente, waarin seksualiteit voortdurend verstrengeld is met vragen over identiteit, ontbinding en wedergeboorte.
De literatuur heeft ook het verbeeldingsvermogen van Clemente gevoed, met name door zijn samenwerking met de dichter Allen Ginsberg van de Beat Generation. Hun ontmoeting in New York begin jaren tachtig leidde tot verschillende projecten, waaronder de illustratie van het gedicht “White Shroud”. De wereld van Ginsberg, met zijn samensmelting van oosterse spiritualiteit en Amerikaanse viscérale energie, vindt een natuurlijk weerklank in de kunst van Clemente. Beiden trachten de gemakkelijke tegenstellingen tussen Oost en West, tussen heilig en profaan te overstijgen.
Ginsberg bekritiseerde in zijn beroemde gedicht “Howl” een gemecaniseerde Amerikaanse samenleving die de meest gevoelige geesten verplettert: “Ik heb de beste geesten van mijn generatie gezien, vernietigd door waanzin, hongerig, hysterisch, naakt…” [5]. Deze kritiek op mechanisatie en ontmenselijking resoneert diep met het werk van Clemente, die voortdurend probeert de wereld te betoveren door middel van een weelderige verbeelding en ongeremde sensualiteit.
Deze gedeelde visie van een kunst die het westerse materialisme weigert zonder te vervallen in goedkope oriëntalisme staat centraal in het artistieke werk van Clemente. Zijn nomadisme is geen pose, maar een innerlijke noodzaak, een manier om weerstand te bieden aan beperkende categorieën en vastgeroeste identiteiten. Zoals hij in een interview verklaarde: “Als geschiedenis tot een doodlopende straat kan leiden, dan kan geografie misschien het territorium van mijn werk zijn.”
Kijk naar zijn aquarellen uit de serie “No Mud, No Lotus” (2013-2014). Deze werken, gemaakt na verblijven in Brazilië, vermengen verwijzingen naar de Afro-Braziliaanse religie Candomblé met Indiase motieven en echo’s van de Italiaanse renaissanceschilderkunst. Clemente plaatst deze tradities niet alleen naast elkaar; hij laat ze in dialoog gaan, waardoor een nieuwe symbolische ruimte ontstaat die hun schijnbare verschillen overstijgt.
Dit is wat Clemente fundamenteel onderscheidt van de neo-expressionisten met wie hij vaak wordt geassocieerd. In tegenstelling tot een Anselm Kiefer, die wordt achtervolgd door de Duitse geschiedenis, of een Julian Schnabel, die geobsedeerd is door zijn eigen persoonlijke mythologie, probeert Clemente te ontsnappen aan historische en culturele determinismen. Zijn kunst is geen reactie op de conceptuele kunst van de jaren 1970, zoals sommige oppervlakkige critici suggereren, maar een poging een visuele taal te creëren die zijn kracht put uit schildertradities van over de hele wereld zonder door welke te worden gevangen.
Deze vrijheid manifesteert zich ook in zijn techniek. Clemente beheerst een breed scala aan media: olieverf op doek, pastel, aquarel, fresco, tekening… Deze technische diversiteit is niet willekeurig; ze komt overeen met verschillende bewustzijnstoestanden, verschillende wijzen van in de wereld zijn. Aquarel, met zijn transparantie en vloeibaarheid, leent zich perfect voor vluchtige en veranderlijke visioenen. Fresco, met zijn mineraalachtige stevigheid, belichaamt een langere, monumentelere tijdelijkheid. Olieverf, met zijn sensorische rijkdom, maakt het mogelijk om de diepten van vlees en verlangen te verkennen.
Laat u niet misleiden: Clemente is geen technisch virtuoos in traditionele zin. Zijn tekeningen kunnen onhandig lijken, zijn anatomische proporties benaderend, zijn composities soms onevenwichtig. Maar deze schijnbare imperfecties zijn opzettelijk; ze maken deel uit van een strategie om onze perceptieve gewoonten te doorbreken en ons de wereld met een nieuwe blik te laten zien, bevrijd van academische conventies.
Kunsthistoricus Donald Kuspit noemde Clemente’s werk een “zalvende wellust”. De uitdrukking is mooi maar misleidend. Want er is niets zalvends aan Clemente’s kunst; integendeel, het wordt doorkruist door een fundamentele onrust, een voortdurende bevraging van de aard van identiteit en bewustzijn. De erotiek die zijn werk doordrenkt is geen naïeve viering van sensualiteit, maar een verkenning van de grensgebieden waar het zelf oplost in de ander, waar de grenzen tussen binnen en buiten vervagen.
Deze ontbinding van het zelf drukt Clemente meesterlijk uit in zijn dubbele zelfportretten, waarin hij zichzelf afbeeldt in gesprek, confrontatie of gemeenschap met zichzelf. Deze werken zijn niet slechts narcistische spelletjes; ze tonen de fundamentele veelvoudigheid van ons zijn, wat de filosoof Georges Gusdorf “de ontdekking van zichzelf als een ander dan zichzelf” noemde [5].
Clemente’s kunst is diepgaand eigentijds in de manier waarop hij kwesties van identiteit, geslacht en transcultureel benadert. Vóórdat deze thema’s gemeengoed werden in de artistieke discours, verkende Clemente al de fluiditeit van seksuele en culturele identiteiten. Zijn hermafrodiete figuren, zijn metamorfische lichamen, zijn respectvolle toe-eigening van niet-westerse tradities getuigen van een sensitiviteit die reductieve scheidslijnen overstijgt.
Maar vergis u niet: Clemente is geen “politiek correcte” kunstenaar in de hedendaagse betekenis van het woord. Zijn kunst laat zich niet reduceren tot slogans of ideologische houdingen. Het is te complex, te ambigu, te ongrijpbaar daarvoor. Het confronteert ons met onze tegenstellingen, onze onverhulde wensen, onze oeroude angsten. Het biedt ons geen gemakkelijke oplossingen, maar nodigt ons uit de complexiteit van onze menselijke conditie te omarmen.
Het werk van Francesco Clemente herinnert ons eraan dat kunst niet slechts een esthetisch vermaak is, maar een vorm van kennis, een kennis die via het lichaam, via de zintuigen, via de verbeelding gaat. Een kennis die zich niet laat opsluiten in rigide categorieën, maar die opbloeit in de interstices, in de overgangsgebieden, in liminale ruimtes waar tegenstellingen elkaar ontmoeten en wederzijds transformeren.
Misschien ligt daar het geheim van de duurzame fascinatie die Clemente’s kunst uitoefent: in zijn vermogen beelden te scheppen die weerstand bieden aan definitieve interpretatie, die ons voortdurend uitnodigen onze blik en ons denken te vernieuwen. Beelden die, zoals Italo Calvino over literatuur schreef, “ons in staat stellen door te leven in onzekerheid, wat betekent alle openstaande mogelijkheden bewust te zijn.”
- Jung, Carl Gustav. “De archetypen en het collectieve onbewuste”, Albin Michel uitgevers, 1986.
- Jung, Carl Gustav. “Psychologie en Alchemie”, Buchet/Chastel uitgevers, 1970.
- Daniélou, Alain. “Shiva en Dionysos”, Fayard uitgevers, 1979.
- Bataille, Georges. “Erotiek”, Éditions de Minuit, 1957.
- Ginsberg, Allen. “Howl en andere gedichten”, City Lights Books, 1956.
















