Luister goed naar me, stelletje snobs. Toen Gunter Damisch verklaarde dat zijn picturale systeem werd geleid door het idee van transformatie en metamorfose, sprak hij niet slechts een lege formule uit bedoeld voor tentoonstellingscatalogi. Deze man, die in 2016 veel te vroeg overleed op vijfenvijftigjarige leeftijd, had iets essentieels begrepen over de aard van hedendaagse kunst: dat schilderkunst tegelijkertijd een massage van de zenuwcellen en een cartografie van het onzichtbare kan zijn.
Damisch behoorde tot die generatie van de Oostenrijkse Nieuwe Wilden die begin jaren tachtig de gevestigde codes doorbraken samen met Otto Zitko en Hubert Scheibl. Maar anders dan zijn tijdgenoten ontwikkelde hij snel een eigenzinnige weg, die van een ontdekker van de grensgebieden tussen wetenschap en gevoeligheid, tussen macrokosmos en microkosmos. Zijn doeken, bevolkt door organische wezens met uitgespreide tentakels, groeiende kristallijne vormen en galactische energiekernen, onthullen een kunstenaar die de essentie van onze tijd had begrepen: de voortdurende spanning tussen het oneindig kleine en het oneindig grote die onze moderne relatie tot de wereld kenmerkt.
De architecturale dans van de ruimte
Het werk van Damisch onderhoudt een constant dialoog met architectuur, niet die van gebouwen en monumenten, maar van de onzichtbare structuren die onze perceptie organiseren. Zijn werelden, velden, netwerken en zijn “Flämmer”, die eerder gasachtige wezens zijn die als verbindingsstukken dienen tussen de verschillende werelden in zijn composities, vormen een ware ruimtelijke grammatica, een architecturaal vocabulaire van het intieme en het kosmische. Wanneer hij zijn gewichtloze figuren schiep, zonder uiteinden en lijkend te zweven in een bewegend systeem, dirigeerde Damisch een choreografie van de ruimte die doet denken aan de meest gedurfde onderzoeken in de hedendaagse architectuur.
Deze architecturale benadering uit zich vooral in zijn begrip van de schilderruimte als een gebied om in te wonen in plaats van te beschouwen. Zijn doeken zijn geen ramen naar elders, maar immersieve omgevingen waar de blik van de toeschouwer nomadisch wordt en steeds nieuwe gebieden verkent. Zoals Andrea Schurian herinnerde, was Damisch een “vormgever van werelden” die de tweedimensionale ruimte van het doek opende naar het oneindige door zijn seriële kleurrijke verstrengelingen, zijn uitwrijvingen en krassen.
Architect Tadao Ando spreekt over het belang van leegte in ruimtelijke creatie [1]. Bij Damisch wordt deze leegte positief, een bron van vormen en bewegingen. Zijn oneindige schilderruimtes, gestructureerd door de interferentie tussen groot en klein, creëren een architectuur van ervaring in plaats van een architectuur van objecten. De kronkelige lijnen die zijn kosmossen doorkruisen, onthullen een ruimtelijke opvatting waarin architectuur stroom, beweging en voortdurende transformatie wordt.
Deze architecturale visie gaat veel verder dan de loutere compositorische organisatie. Ze zet aan tot een reflectie over de menselijke habitat in een wereld die voortdurend verandert. De “interne ruimtes” van zijn bronzen sculpturen, deze schuilplaatsen bevolkt met kleine wezentjes, bieden een alternatief voor de dominante functionalistische architectuur. Damisch stelt zich organische, ademende ruimtes voor waar de mens zijn plaats terug kan vinden in de natuurlijke orde.
Zijn delicate, reticulaire torens, groter dan het leven, vormen ware architecturale voorstellen. Ze suggereren bewoonbare structuren waarin de grens tussen binnen en buiten vervaagt, waar architectuur een permeabel membraan wordt tussen mens en omgeving. Deze visie loopt vooruit op het hedendaagse onderzoek naar biomimetische architectuur en adaptieve structuren.
De invloed van architectuur op zijn grafisch werk verdient ook te worden benadrukt. Zijn rizomatische structuren, zijn lava-kleurstromen, zijn ritmische kronkelige lijnen vormen een waarlijk emblematische morfologie die voor iedereen toegankelijk is. Deze grafische notaties functioneren als architectenplannen van het onzichtbare, topografische opnamen van mentale ruimtes waar ieder zijn eigen ruimtelijke ervaringen op kan projecteren.
Creative melancholie en de alchemie van vormen
Het werk van Damisch gaat ook in dialoog met een diepgaande literaire traditie, die de geheime overeenkomsten onderzoekt tussen gemoedstoestanden en de vormen van de wereld. Zijn “verstrengelingen” en “wikkelingen” roepen onweerstaanbaar het universum van W.G. Sebald op, die schrijver die melancholie kon omvormen tot creatieve kracht. Net als bij de auteur van “Die Ringe des Saturn” wordt bij Damisch de contemplatie van natuurlijke vormen het vertrekpunt van een meditatie over tijd, geheugen en transformatie.
Deze melancholieke dimensie komt niet voort uit pessimisme, maar uit een bijzondere helderheid tegenover de cycli van vernietiging en regeneratie die het levende beheersen. Toen Damisch “de wormen en slangen, de lussen en lianen, de beekjes en kronkelende rivieren, de kustlijnen en oevers, de stroompjes en wormgaten, de sporen van insecten die aan de schors knaagden en de erosie door water” observeerde, beoefende hij deze vorm van actieve melancholie die Sebald omschreef als de “natuurwetenschap van de vernietiging”.
Zijn poëtische titels getuigen van deze specifieke literaire gevoeligheid. “Weltwegköpflerdurcheinander”, “Köpflerflämmler am Wetlbogen”, “Köpflersteher Weltaffäre” lijken samenstellingen in het Duits, maar zijn volledig uitgevonden door de kunstenaar en opzettelijk absurd. Deze neologismen onthullen een kunstenaar die als een dichter dacht, voor wie het benoemen van vormen deel uitmaakte van hun schepping. Deze linguïstische benadering van de schilderkunst herinnert aan Paul Celans onderzoek naar de overeenkomsten tussen beeld en taal.
De melancholie van Damisch verandert naturalistische observatie in kosmische visie. Zijn eencellige wezens met uitgestrekte tentakels, zijn kristalvormingen, zijn galactische energiekoncentraties getuigen van het vermogen om in het microscopische de wetten te zien die het gehele universum beheersen. Deze melancholieke en wetenschappelijke visie roept Goethes “Wahlverwandtschaften” op, waarin de observatie van natuurlijke verschijnselen de geheime wetten onthult die de menselijke passies beheersen.
De overgang van picturaliteit naar textualiteit in zijn werk uit de jaren 1990 illustreert perfect deze literaire dimensie. Damisch ontwikkelde een picturaal kosmos met zijn eigen conceptuele vocabulaire, waar “Welten”, “Steher”, “Flämmler” en “Wege” de personages werden van een persoonlijke mythologie. Deze linguïstische creatie parallel aan de plastische creatie getuigt van een totale benadering van kunst, waarbij schilderkunst en literatuur elkaar voeden.
Zijn collages, die krantenknipsels en houtsneden in het schilderoppervlak integreren voordat ze worden bedekt met verf, herinneren aan de techniek van opeenvolgende lagen compositie die geliefd is bij schrijvers. Zoals bij Sebald duikt het verleden op onder het oppervlak van het heden, waardoor deze effecten van temporale transparantie ontstaan die het werk zijn melancholische diepte geven.
Deze scheppende melancholie vindt haar meest volmaakte uitdrukking in zijn bronzen sculpturen, die Otto Breicha omschreef als “stekelige modellen voor de hele wereld” [2]. Deze gefossiliseerde wezens lijken de geologische herinnering van de aarde in zich te dragen, getuigend van dat typisch literaire vermogen om in het heden de sporen van de lange tijd waar te nemen.
Onderwijs als artistieke daad
Als professor gedurende meer dan twintig jaar aan de Academie voor Schone Kunsten in Wenen revolutioneerde Damisch de pedagogische benadering van kunst. Zijn onderwijs had niet tot doel “kleine Damischs” te vormen, maar bij elke student dat “kleine kunstplantje” te onthullen dat hij in ieder zag. Deze pedagogische benadering is op zichzelf een kunstwerk, een sociale sculptuur in de zin die Joseph Beuys eraan gaf.
Damisch beschouwde onderwijs als een proces van wederzijdse transformatie. Het ging niet om het overdragen van bestaande kennis, maar om het creëren van voorwaarden voor een gezamenlijke ontdekking. Zijn studenten getuigen unaniem van zijn unieke vermogen om een leerklimaat te creëren waar “kunst alles kan en niets moet”. Deze formule, die hij graag herhaalde, vat zijn pedagogische filosofie perfect samen: een kader van totale vrijheid bieden, terwijl de hoogste eisen worden gehandhaafd.
Deze benadering vond haar oorsprong in zijn eigen opleiding bij Arnulf Rainer en Max Melcher, maar ook in zijn ervaring als muzikant binnen de punkgroep “Molto Brutto”. Damisch had begrepen dat artistiek leren minder te maken had met het verwerven van technieken dan met het vermogen om een persoonlijke taal te ontwikkelen. Zijn methode bestond erin elke student te begeleiden in deze zoektocht naar authenticiteit, zonder ooit zijn eigen esthetiek op te dringen.
De getuigenissen van zijn vroegere studenten onthullen een docent die zijn aanpak aan elke persoonlijkheid wist aan te passen. Sommigen hadden aanmoediging nodig, anderen stevigere uitdagingen. Damisch beheerste deze fijne kunst van gedifferentieerde pedagogiek, wetende wanneer hij “troost” moest bieden en wanneer hij “een schop onder de kont” moest geven, volgens de uitdrukking van een van zijn studenten.
Zijn institutionele inzet getuigt eveneens van deze brede opvatting van kunst. Voorzitter van commissies, lid van de senaat, verantwoordelijk voor instituten: Damisch beschouwde deze administratieve functies niet als verplichtingen, maar als natuurlijke extensies van zijn artistieke werk. Het ging erom institutionele voorwaarden te scheppen die kunst laten floreren.
Een levend erfgoed
Bijna tien jaar na zijn overlijden blijft het werk van Gunter Damisch ver buiten de gespecialiseerde kringen stralen. Zijn onderzoek naar de overeenkomsten tussen macro- en microkosmos vindt een bijzondere weerklank in onze hedendaagse zorgen over ecologie en levenswetenschappen. Zijn “stekelige modellen voor de hele wereld” bieden sleutels tot begrip voor het denken over onze relatie tot de natuur in het Antropoceen.
De invloed van zijn onderwijs blijkt uit de diversiteit van de trajecten van zijn oud-studenten, die tegenwoordig actief zijn in de meest uiteenlopende artistieke domeinen. Deze scheppende verspreiding getuigt van de juistheid van zijn pedagogische methode: het vormen van kunstenaars die in staat zijn hun eigen taal te ontwikkelen in plaats van epigonen.
Zijn plastische onderzoeken naar transformatie en metamorfose anticiperen ook op de huidige vraagstukken rondom kunstmatige intelligentie en biotechnologieën. Door de grensgebieden te verkennen tussen organisch en anorganisch, tussen natuurlijk en kunstmatig, heeft Damisch wegen geopend die hedendaagse kunst nog maar net begint te verkennen.
De universaliteit van zijn plastische taal verklaart zijn toenemende internationale ontvangst. Zijn tentoonstellingen in China, IJsland en Tsjechië getuigen van dit vermogen om een visuele taal te spreken die culturele grenzen overstijgt. Zijn “gasachtige wezens” en zijn “connectoren tussen werelden” bieden visuele metaforen om over globalisering en interculturele uitwisselingen na te denken.
Damisch heeft ons een oeuvre nagelaten dat functioneert als een “net uitgeworpen in de oceaan van het bewustzijn”. In een tijd waarin hedendaagse kunst soms lijkt te verdwalen in pure conceptualisering of het spektakel, herinnert zijn voorbeeld eraan dat schilderkunst nog steeds onmisbare zintuiglijke ervaringen kan bieden. Zijn doeken blijven uitnodigen tot die “dansende waarneming van zichzelf als waarnemer” waar hij naar verlangde.
Ware kunst overleeft zijn maker door betekenis te blijven produceren. Het werk van Gunter Damisch voldoet perfect aan dit criterium. Het biedt ons visuele en conceptuele hulpmiddelen om de complexiteit van de hedendaagse wereld te begrijpen, die permanente spanning tussen lokaal en globaal, tussen individueel en collectief, tussen menselijk en niet-menselijk die ons tijdperk typeert.
- Tadao Ando, “De architectuur van de leegte”, Éditions du Moniteur, 2000.
- Otto Breicha, geciteerd in “Gunter Damisch. Weltwegschlingen”, Hohenems/Wenen, 2009.
















