Luister goed naar me, stelletje snobs, Harland Miller is geen kunstenaar als de anderen. Hij is dat kind uit Yorkshire dat de collectieve nostalgie voor Penguin-boekomslagen heeft veranderd in een visuele meditatie over het menselijk bestaan. Zijn monumentale doeken stellen meer voor dan een simpele parodie op boekomslagen; ze belichamen de perfecte kruisbestuiving tussen populaire kunst en de viscere expressie van een diepe literaire gevoeligheid.
Laten we even de tijd nemen om die titels te bekijken die ons tegelijkertijd laten glimlachen en grimassen trekken: “York, So Good They Named It Once” (“York, zo goed dat ze het maar één keer hebben genoemd”), “Whitby, The Self Catering Years” (“Whitby, de jaren van zelfverzorging”), “Incurable Romantic Seeks Dirty Filthy Whore” (“Onverbeterlijke romanticus zoekt vieze smerige hoer”). Deze zinnen zijn niet zomaar grappen. Miller speelt met onze genegenheid voor vertrouwde culturele objecten terwijl hij ze ondermijnt met een zuinige humor die diepe waarheden over ons bestaan onthult. Het is precies deze spanning tussen het visuele comfort van herkenbaar design en het ongemak dat zijn titels oproepen die de elektrische wrijving in het hart van zijn werk creëert.
Het werk van Miller past briljant binnen de traditie van de Pop Art, maar doet dit met een literaire bewustzijn die zijn werk verheft boven louter visuele toe-eigeningen. Als gepubliceerd schrijver en begaafd romanschrijver, wiens “Slow Down Arthur, Stick to Thirty” (“Doe rustig aan, Arthur, houd je aan dertig”) in 2000 door critici werd geprezen, brengt Miller een verhalende gevoeligheid naar zijn doeken die weinig hedendaagse kunstenaars kunnen evenaren. Elk schilderij is een potentieel verhaal, elke titel een miniatuurroman en elke compositie een overdenking over hoe we onze identiteit construeren door de culturele verhalen die ons omringen.
De aanwezigheid van tekst in de kunst is zeker niet nieuw, denk aan Jenny Holzer of Barbara Kruger, maar Miller geeft het een psychologische dimensie die resoneert met het werk van Albert Camus. Net als de Franse existentialistische schrijver verkent Miller de absurditeit van het moderne bestaan door zijn ironische titels die schommelen tussen wanhoop en zwarte humor. In “Death, What’s In It For Me?” hoor je bijna de echo van Camus wanneer hij schrijft in “Le Mythe de Sisyphe”: “Er is maar één echt serieus filosofisch probleem: dat is zelfmoord.” [1]. De existentiële absurditeit die de werken van Miller doordringt confronteert ons met onze eigen angsten terwijl het ons de verlichting van lachen als een middel tot transcendentie biedt.
Deze existentiële dimensie van Millers werk wordt versterkt door zijn kleurrijke en vaak melancholieke palet. Zijn achtergronden, die doen denken aan de kleurvelden van Mark Rothko, zijn niet zomaar achtergronden voor zijn ironische boodschappen. Ze functioneren als emotionele ruimtes, visuele stemmingen die de impact van zijn teksten transformeren. Wanneer Miller “Armageddon, Is It Too Much To Ask?” schildert op een achtergrond van diep en stormachtig blauw, roept hij tegelijkertijd de bijtende ironie en de diepe melancholie op die de menselijke conditie in zijn fundamentele absurditeit kenmerken.
Maar Millers werk is niet alleen een overdenking over het absurde, het is ook diep verankerd in een begrip van de rol van literaire objecten in onze identiteitsconstructie. Zoals hij zelf verklaarde: “Ik heb altijd van tweedehands boeken gehouden; boeken die als objecten in de wereld waren, die aan verschillende mensen hadden toebehoord. Als je ze opende, was er soms een opdracht op de schutbladzijde die ongelooflijk intiem was, een klein kijkje in het leven van iemand anders” [2]. Deze fascinatie voor persoonlijke verhalen ingebed in gedeelde culturele objecten resoneert met de theorieën van de cultuur sociologie ontwikkeld door Pierre Bourdieu.
In “La Distinction” analyseert Bourdieu hoe onze culturele smaken functioneren als markers van klasse en sociale identiteit. Hij schrijft: “Smaak klasseert, en hij klasseert degene die klasseert: sociale subjecten onderscheiden zich door de onderscheidingen die ze maken tussen het mooie en het lelijke, het onderscheiden en het vulgaire” [3]. Miller speelt precies met deze dynamiek door de omslagen van Penguin, symbolen van opleiding en cultureel kapitaal, te transformeren in sardonic commentaren op de leegheid van het moderne bestaan of de pretenties van de Britse middenklasse.
De Penguin-boeken zelf, met hun iconische ontwerp uit 1935, waren bedoeld om kwaliteitsliteratuur te democratizeren. Door ze zich toe te eigenen, vestigt Miller onze aandacht op de spanning tussen “hoge” en “lage” cultuur, terwijl hij deze onderscheiding opzettelijk vervaagt. Zijn werken zijn zowel toegankelijk als intellectueel rijk, populair en conceptueel verfijnd. Zoals de kunstenaar zelf benadrukt: “Ik heb altijd gehouden van hoge en lage cultuur apart, maar ook wanneer ze elkaar ontmoeten, wat niet vaak gebeurt, maar het is iets dat ik in mijn werk heb geprobeerd te ontwikkelen” [4].
Deze fusie tussen populair en intellectueel manifesteert zich niet alleen in de inhoud van zijn werken, maar ook in de vorm ervan. Miller gebruikt expressieve en gebarenrijke schildertechnieken die contrasteren met de typografische precisie van zijn teksten. Deze verflagen, spatten en druppels onthullen de hand van de kunstenaar, waarbij een element van emotionele authenticiteit wordt geïntroduceerd in zijn toe-eigeningen van commerciële ontwerpen. De spanning tussen het strakke grafische ontwerp en het picturale expressionisme creëert een visuele dialectiek die perfect de thematische spanning tussen humor en wanhoop weerspiegelt.
Critici die Miller afdoen als een simpele maker van visuele grappen missen volledig de diepgang van zijn artistieke onderneming. Zijn werk is stevig geworteld in de Britse traditie van zwarte humor als overlevingsmechanisme in het aangezicht van tegenspoed. Deze traditie strekt zich uit van de scherpe humor van Monty Python tot de wanhopige komedie van Samuel Beckett. In “Wachten op Godot” laat Beckett Estragon zeggen: “Er gebeurt niets, niemand komt, niemand gaat, het is vreselijk” [5]. Dezezelfde absurde gevoeligheid doordrenkt titels van Miller zoals “Incurable Romantic Seeks Dirty Filthy Whore”, een juxtapositie die de fundamentele tegenstrijdigheid blootlegt tussen onze romantische aspiraties en onze prozaïsche realiteiten.
Een van de interessantste aspecten van Millers werk is zijn vermogen om een gevoel van plaats op te roepen, met name zijn geboortestreek Yorkshire. Zijn werken zoals “Grimsby, The World Is Your Whelk” of “York, So Good They Named It Once” zijn doordrenkt met een onderscheidende regionale humor die deze plaatsen gelijktijdig viert en bespot. De melancholie van zijn “bad weather paintings”, met hun lagen verbleekt blauw en hun titels die de Britse kusttoerisme in al zijn natte en winderige glorie oproepen, vatten perfect wat de Engelse schrijver J.B. Priestley de “ziel van het Noorden” noemde.
In “English Journey” beschrijft Priestley Noord-Engeland als bezittend “een bijzondere kwaliteit in de lucht of het licht, een eigenaardige terughoudendheid in de landschappen, een bepaald gevoel, een geest” [6]. Miller, met zijn droge humor en zijn oog voor het pathos van het gewone leven, vangt die geest perfect. Zijn werken zijn doordrenkt van een nostalgie die nooit simpelweg sentimenteel is, zij erkennen de hardheid en schoonheid van de landschappen van het Noorden, net zoals ze de wanhoop en humor erkennen die naast elkaar bestaan in de menselijke conditie.
De zelfverklaarde alter ego van Miller, “International Lonely Guy”, vormt een ander interessant aspect van zijn artistieke praktijk. Dit personage, geïnspireerd door zijn jarenlange reizen en verblijf in anonieme hotels over de hele wereld, vertegenwoordigt een archetypische figuur van moderne vervreemding. Het is een personage dat waardig is voor existentialistische romans, een Camusiaanse vreemdeling die een wereld doorkruist zonder intrinsieke betekenis. Zoals Miller uitlegt: “Ik begon een soort dagboek te schrijven van een internationale eenzame man, in een stoere stijl à la Raymond Chandler die het alledaagse verheerlijkt” [7].
Deze verheffing van het banale tot het betekenisvolle staat centraal in Millers artistieke onderneming. Zoals Camus die zin vond in de handeling van het strijden tegen het absurde, vindt Miller betekenis in de transformatie van alledaagse objecten tot diepgaande commentaren op onze collectieve conditie. Er schuilt iets diep democratisch in deze benadering, de overtuiging dat zelfs de meest gewone aspecten van ons bestaan het verdienen om tot kunst verheven te worden.
Terwijl Millers werk zich ontwikkelde, zich verplaatsend van parodieën op Penguin-omslagen naar meer abstracte composities gericht op unieke woorden zoals “UP”, “IF” of “LOVE”, blijft zijn fundamentele bezorgdheid voor taal als plaats van betekenis en identiteit constant. Deze nieuwe werken, met hun overlappende letters en levendige paletten, blijven onderzoeken hoe woorden onze ervaring van de wereld vormen. Zoals Miller opmerkt: “Het was interessant om te zien of een woord het verhaal van iemand kon samenvatten, of ze dachten dat het kon. Het antwoord was eigenlijk ja. Sommige mensen schreven me dat ‘If: dat is mijn hele leven!'” [8].
Dit begrip van de kracht van woorden om hele werelden van persoonlijke ervaring te bevatten getuigt van Millers literaire gevoeligheid. Als schrijver en kunstenaar begrijpt hij hoe een simpel woord kan functioneren als een toegangspoort tot complexe emotionele realiteiten. Zoals Proust met zijn madeleine gebruikt Miller vertrouwde culturele betekenissen om lawines van persoonlijke en collectieve herinneringen op te roepen.
Wat Millers werk zo krachtig maakt, is zijn vermogen om ons de absurditeit en schoonheid van ons bestaan te laten voelen via de culturele objecten om ons heen. Zijn schilderijen herinneren ons eraan dat onze levens zowel diep betekenisvol als volkomen absurd zijn, dat onze persoonlijke verhalen uniek en universeel zijn, dat onze conditie tegelijk tragisch en komisch is.
Dus de volgende keer dat je een van die gigantische doeken ziet met een titel die je ondanks jezelf doet glimlachen, herinner je dan dat je niet zomaar naar een verfijnde visuele grap kijkt. Je staat voor een werk dat de hele glorieuze tegenstelling van het menselijke bestaan bevat, onze wens naar betekenis in een universum dat die niet biedt, onze zoektocht naar verbinding in een wereld van vervreemding, en ons vermogen om humor en schoonheid te vinden zelfs in de donkerste aspecten van onze conditie.
En als dat allemaal te diep lijkt voor een schilderij dat op een Penguin-boekomslag lijkt, nou, misschien ben jij precies de snob waar ik het in het begin over had.
- Camus, Albert. “De mythe van Sisyphus”, Éditions Gallimard, 1942.
- Miller, Harland. Interview voor Country and Town House, 2023.
- Bourdieu, Pierre. “De onderscheiding. Sociale kritiek op oordeel”, Éditions de Minuit, 1979.
- Miller, Harland. Interview voor Artspace, 2023.
- Beckett, Samuel. “Wachten op Godot”, Éditions de Minuit, 1952.
- Priestley, J.B. “English Journey”, William Heinemann Ltd, 1934.
- Miller, Harland. Interview voor Studio International, 2016.
- Miller, Harland. Interview voor iNews, 2020.
















