Luister goed naar me, stelletje snobs. Stop met wegdromen bij jullie conceptuele installaties zonder betekenis en kijk eens naar wat een echte kunstenaar als Shi Guoliang ons biedt. Hier is een man die een metamorfose heeft doorgemaakt die de meesten van jullie, comfortabel gezeten in jullie burgerlijke appartementen, nooit de moed zouden hebben om te ondernemen. Een man die de lichten van roem verliet voor kloosterse soberheid, voordat hij terugkeerde om ons een picturale visie te bieden die door deze ervaring was getransfigureerd.
In een kunstwereld verzadigd met ego en houdingen straalt Shi Guoliang als een fascinerende anomalie. Zijn unieke traject, een gevierde schilder die vijftien jaar boeddhistisch monnik was voordat hij terugkeerde naar het seculiere leven, herinnert ons aan die fundamentele waarheid die Nietzsche uitdrukte toen hij schreef: “Il faut avoir du chaos en soi pour enfanter une étoile qui danse” [1]. En wat een prachtige dans bieden zijn doeken ons! Een sublieme choreografie tussen Oost en West, tussen traditie en moderniteit, tussen realistische figuratie en transcendente spiritualiteit.
Geboren in 1956 in Peking, opgeleid aan de prestigieuze Central Academy of Fine Arts, belichaamt Shi Guoliang die generatie Chinese kunstenaars die door de woelingen van de recente geschiedenis van hun land moesten navigeren. Net als de Tibetaanse monniken die hij met zoveel scherpzinnigheid schildert, heeft hij spirituele en fysieke landschappen van een sobere en grootse schoonheid doorkruist. Maar laat je niet misleiden: zijn benadering heeft niets te maken met goedkope exotiek. In zijn werk “Le Temple Jokhang” of zijn indrukwekkende “Tourner les roues de prière” is een authenticiteit te voelen die het pittoreske overstijgt.
Wat Shi Guoliang fundamenteel onderscheidt van zijn tijdgenoten is zijn vermogen om de Chinese traditie van inkt te combineren met westerse technieken van driedimensionale voorstelling. Zoals Susan Sontag schreef in “Over fotografie”: “De werkelijkheid is onderzocht en bleek tekort te schieten” [2]. Shi Guoliang lijkt deze bewering ter harte te nemen door zowel het westerse hyperrealisme als pure abstractie af te wijzen. Hij vindt zijn balans in een voorstelling die de spirituele essentie van zijn onderwerpen vastlegt terwijl hun materialiteit behouden blijft.
Ik was bijzonder geïntrigeerd door zijn werk “Scène d’achat de porcs”, waarin de kunstenaar een alledaags tafereel transformeert tot een visuele meditatie over de menselijke conditie. De figuren van de boeren, met hun dagelijkse gebaren weergegeven in een verrassend spaarzame stijl, doen me denken aan wat Lévi-Strauss schreef in “Tristes Tropiques” over hoe traditionele samenlevingen hun wijsheid coderen in de meest banale gebaren [3]. In dit doek slaagt Shi Guoliang erin het anekdotische te overstijgen om een aangrijpende universaliteit te bereiken.
De kracht van het werk van Shi Guoliang ligt in zijn vermogen om meerdere leesniveaus tegelijkertijd op te roepen. Achter de schijnbare eenvoud van een alledaagse Tibetaanse scène schuilt altijd een diepgaande reflectie over het bestaan. Deze gelaagdheid van betekenis doet denken aan wat Roland Jakobson de “poëtische functie” van taal noemde, waarbij de boodschap naar zichzelf verwijst, waardoor een zelfreflectiviteit ontstaat die de esthetische ervaring oneindig verrijkt [4]. Shi Guoliang doet precies dat met zijn penseel: hij creëert werken die zowel representaties zijn van een tastbare realiteit als meditaties over diezelfde realiteit.
Zijn technische beheersing is onmiskenbaar. De manier waarop hij inkt gebruikt, soms verdund tot transparantie, soms dicht en ondoorzichtig, getuigt van een diepgaande kennis van de Chinese schildertradities. Maar wat zijn werk echt revolutionair maakt, is hoe hij westerse principes zoals perspectief, clair-obscur en realistische anatomische weergave integreert. Deze hybridisatie is niet willekeurig; ze dient een diepere boodschap over de dialoog tussen culturen en wereldbeelden.
Laten we zijn schilderij “De acht hardwerkende mannen” nemen. Hier portretteert Shi Guoliang een groep boeren in een compositie die tegelijkertijd doet denken aan socialistische fresco’s en 17e-eeuwse Hollandse groepsportretten. Deze dubbele verwijzing creëert een vruchtbare spanning tussen collectivisme en individualisme, tussen propaganda en humanisme. Zoals Pierre Bourdieu uitlegt in “De regels van de kunst”, is de ware kunstenaar degene die erin slaagt gevestigde codes te ondermijnen terwijl hij zijn beheersing van diezelfde codes demonstreert [5]. Shi Guoliang blinkt juist uit in deze dialectiek van traditie en subversie.
De monastieke periode van Shi Guoliang, verre van een onderbreking in zijn artistieke carrière, vormt het centrale draaipunt rond welke zijn gehele oeuvre wordt opgebouwd. Zoals Thomas Merton, deze trappistenmonnik en Amerikaanse schrijver die de bruggen tussen westerse en oosterse spiritualiteit verkende, ontdekte Shi Guoliang dat monastieke contemplatie de artistieke expressie voedt in plaats van belemmert [6]. Deze ervaring stelde hem in staat een dimensie van kunst te bereiken die weinig hedendaagse kunstenaars weten te bereiken: die van actieve contemplatie, waarbij het scheppende gebaar zelf een vorm van meditatie wordt.
Wat bijzonder opvallend is aan zijn post-monastieke werken, is de aanwezige kwaliteit die ze uitstralen. De figuren in “De weg door de toendra in de herfst” zijn niet alleen afgebeeld; ze bewonen voluit de beeldruimte, met een zeldzame existentiële dichtheid. Deze aanwezigheid doet denken aan wat filosoof Martin Buber beschreef als de “Ik-Jij”-relatie, in tegenstelling tot de “Ik-Het”-relatie, een authentieke ontmoeting met de ander in zijn onherleidbare volheid [7]. Waar veel hedendaagse kunstenaars hun onderwerpen objectiveren en reduceren tot tekens of symbolen, eert Shi Guoliang ze in hun volle menselijke complexiteit.
Kleur speelt een belangrijke rol in deze onderneming. In tegenstelling tot het vaak saaie en gedesatureerde palet dat veel van zijn tijdgenoten gebruiken, omarmt Shi Guoliang vibrante tinten die de vitaliteit van de wereld vieren. Zijn gebruik van rood, een kleur die zowel in de traditionele Chinese cultuur als in de communistische iconografie symbolisch geladen is, is bijzonder opmerkelijk. In “De lente aan de rivieroevers” is dit rood noch nostalgisch noch provocatief; het is simpelweg levendig, kloppend op het ritme van het leven dat het uitbeeldt.
Als kunstcriticus die duizenden tentoonstellingen heeft gezien, kan ik u verzekeren dat het zelden voorkomt dat kunstenaars erin slagen techniek, bedoeling en emotie met zoveel gratie te combineren. De meesten beperken zich tot uitblinken in één van deze domeinen ten koste van de andere. Sommigen hanteren hun gereedschap virtuoos maar hebben niets te zeggen; anderen compenseren hun technische gebreken met bombastische concepten; weer anderen zetten alles in op de onmiddellijke emotionele reactie zonder zich zorgen te maken over diepgang of duurzaamheid. Shi Guoliang bereikt echter de perfecte balans tussen deze drie dimensies van de ware kunst.
Er zit een fundamentele eerlijkheid in zijn werk die radicaal contrasteert met het cynisme dat heerst op het hedendaagse kunstpodium. Wanneer hij de strenge en nobele figuren van Tibetaanse monniken schildert in “Graver les Écritures”, voel je dat hij ze niet idealiseert of exotiseert, hij getuigt simpelweg van een realiteit die hij van dichtbij heeft gekend en gedeeld. Die authenticiteit is zo zeldzaam geworden in onze wereld die overspoeld wordt door beelden en simulacra, dat zijn simpele aanwezigheid al diep ontroert.
Stel u even voor wat het betekent voor een schilder die opgeleid is in de socialistisch-realistische traditie om vijftien jaar in een boeddhistisch klooster door te brengen. Welke innerlijke transformatie vereist dat? Welke radicale herdefiniëring van zijn verhouding tot kunst en voorstelling? De werken van Shi Guoliang bieden ons een fascinerend inzicht in deze metamorfose. Ze suggereren dat de ware artistieke revolutie niet noodzakelijk voortkomt uit het breken met het verleden, maar misschien uit een diepere onderdompeling in oude tradities, uit geduldig contempleren van tijdloze vormen.
Bij het zien van zijn doeken kan ik niet anders dan denken aan wat Jean-Paul Sartre schreef over vrijheid: “De mens is veroordeeld tot vrijheid” [8]. Shi Guoliang lijkt deze verschrikkelijke en verheffende vrijheid volledig te hebben omarmd, door te kiezen voor schijnbaar tegenstrijdige wegen: de conventionele artistieke carrière, dan het kloosterleven, dan de terugkeer naar de wereldse wereld, die in zijn geval echter een volkomen samenhangende traject vormen, geleid door een authentieke zoektocht naar betekenis en schoonheid.
Ver weg van het lawaai van de popcultuur en vergankelijke trends volgt Shi Guoliang zijn unieke pad. Zijn recente werken zoals “Thuisland van prinses Wencheng” tonen aan dat hij blijft evolueren, nieuwe expressiemogelijkheden verkent zonder ooit te verloochenen wat zijn benadering uniek maakt. Er is iets diep troostends in deze standvastigheid temidden van de chaos en onzekerheid die ons tijdperk kenmerken.
Laat me u dit zeggen: Shi Guoliang herinnert ons eraan dat schilderkunst nog steeds een middel kan zijn voor een oprechte verkenning van de menselijke conditie, een open venster op de schoonheid van de wereld en de diepte van spirituele ervaring. En als u niet geraakt wordt door deze fundamentele eerlijkheid, deze authentieke zoektocht naar waarheid en schoonheid, dan moet u misschien uw houding ten opzichte van kunst heroverwegen. Want ware kunst is geen handelwaar of spektakel, het is een uitnodiging om de wereld met nieuwe ogen te zien, ons bewustzijn te verruimen en onze gedeelde menselijkheid te verdiepen.
Shi Guoliang belichaamt met zijn buitengewone leven en krachtige werk deze transformerende mogelijkheid van kunst. Hij herinnert ons eraan dat kunst niet gescheiden is van het leven, maar de meest intense en bewuste expressie ervan. In een gefragmenteerde en onttoverde wereld bieden zijn schilderijen ons een zeldzaam moment van integratie en genade. En daarvoor zijn wij hem enorm dankbaar.
- Friedrich Nietzsche, “Aldus sprak Zarathoestra”, vert. Maurice de Gandillac, Éditions Gallimard, 1971.
- Susan Sontag, “Over fotografie”, vert. Philippe Blanchard, Christian Bourgois éditeur, 2008.
- Claude Lévi-Strauss, “Verdrietige Tropen”, Plon, 1955.
- Roman Jakobson, “Essays over algemene taalkunde”, Éditions de Minuit, 1963.
- Pierre Bourdieu, “De regels van de kunst. Ontstaan en structuur van het literaire veld”, Éditions du Seuil, 1992.
- Thomas Merton, “Zen en roofvogels”, vert. Martine Leroy-Battistelli, Éditions Albin Michel, 1997.
- Martin Buber, “Ik en jij”, vert. G. Bianquis, Aubier, 1969.
- Jean-Paul Sartre, “Het existentialisme is een humanisme”, Éditions Gallimard, 1996.
















