Luister goed naar me, stelletje snobs, in deze artistieke wereld die verzadigd is met onbegrijpelijke videoinstallaties en slaapverwekkende conceptuele performances, is er een kunstenaar die iets doet dat zo eenvoudig als gedurfd is: hij knipt boeken. Niet zomaar, natuurlijk. Ilann Vogt, deze textielwever uit Bretagne geboren in 1986, transformeert literatuur in textiele objecten met een monastieke precisie die bijna obsessief is. Elke dag, gewapend met een cutter en een liniaal, snijdt hij lijn voor lijn volledige werken, van Rimbaud tot Proust, van Homerus tot Kafka, om ze te veranderen in wandtapijten van woorden. En als ik zeg “lijn voor lijn”, bedoel ik letterlijk het snijden van de ruimte tussen elke gedrukt regel, zonder ooit een woord te snijden, om deze stroken papier vervolgens als een oude wever te verweven.
Vogt, een van de drie winnaars van de Luxembourg Art Prize in 2022, een internationale prijs voor hedendaagse kunst, werkt in de eenzaamheid van zijn Bretoense atelier met de standvastigheid van een middeleeuwse klooster-kopieerder. Deze vergelijking is niet toevallig. Zoals de monniken die kennis bewaarden via hun verlichte manuscripten, creëert Vogt een ideale wereldbibliotheek, maar dan in de vorm van textiele lichamen. Het is een bijna paradoxale daad van behoud: hij demonstreert fysiek de boeken om hun essentie beter te bewaren.
Als we goed naar zijn werk kijken, ontdekken we de diepgaande invloed van Claude Lévi-Strauss en zijn structuralistische opvatting van mythen [1]. Net als de antropoloog die mythische verhalen opdeelde in samenstellende eenheden om de diepere structuur te begrijpen, ontmantelt Vogt letterlijk de tekst om een onzichtbare anatomie van het werk te onthullen. Hij destrueert om te reconstrueren, decodeert om te hercoderen. Door “Op zoek naar de verloren tijd” om te vormen tot een enorm geweven doek, verandert hij niet alleen het medium; hij biedt een structurele lezing van het Proustiaanse werk aan, waarbij tijd niet langer lineair maar gelijktijdig is, waarbij het verhaal niet langer opvolging maar juxtapositie is.
Deze structuralistische aanpak komt vooral tot uiting in zijn rigoureuze methode. Zoals Lévi-Strauss die strikte regels opstelde voor de analyse van mythen, legt Vogt zichzelf onschendbare beperkingen op: de tekst gebruiken in de oorspronkelijke taal, nooit in woorden knippen, het hele werk gebruiken. Deze beperkingen zijn niet willekeurig maar essentieel voor zijn project om de structurele onthulling van de teksten te realiseren. In zijn weefsel van “Adresse au récit”, dat het Arabisch, Grieks, Engels, Frans en verschillende andere talen mengt, reproduceert hij bijna onbewust de Lévi-Straussiaanse zoektocht naar invarianties door culturele diversiteit heen.
Maar laten we ons niet vergissen: Vogt is niet alleen een koele theoreticus die met literatuur speelt als met wiskundige formules. Zijn werk is ook diep doordrongen van de gedachten van Jorge Luis Borges, die ook een liefhebber was van tekstuele labyrinten [2]. De borgesiaanse “Bibliotheek van Babel”, oneindig en met alle mogelijke boeken, weerklinkt in Vogts project om potentieel elk bestaand literair werk te weven. Zoals Borges schrijft: “De Bibliotheek is onbeperkt en periodiek. Als er een eeuwige reiziger was die hem in welke richting ook doorkruiste, zouden de eeuwen hem uiteindelijk leren dat dezelfde banden zich herhalen in dezelfde wanorde.” [3]
Deze borgesiaanse dimensie komt ook tot uiting in de transformatie van de leestijd die Vogt voorstelt. Wanneer hij zegt dat hij wil dat men “Proust in één oogopslag kan lezen”, sluit hij aan bij het borgesiaanse concept van niet-lineaire tijd, het moment dat de eeuwigheid bevat. De zeven delen van “Op zoek naar de verloren tijd”, met hun duizenden pagina’s en miljoenen tekens, worden samengebald in één visueel object dat het oog onmiddellijk kan omvatten. Dat is precies wat Borges beschreef in “De Aleph”, dat punt in de ruimte dat alle andere punten bevat: “[…] ik zag […] de circulatie van mijn donkere bloed, het verzettingsmechanisme van de liefde en de transformatie van de dood, ik zag de Aleph, vanuit alle hoeken, ik zag op de Aleph de aarde en op de aarde weer de Aleph en op de Aleph de aarde, […] want mijn ogen hadden dat geheime en hypothetische object gezien, waarvan de mensen de naam usurperen, maar dat niemand ooit heeft aanschouwd: het onvoorstelbare universum.” [4]
Waar andere hedendaagse kunstenaars zich tevreden stellen met slechts het oppervlak van de teksten die ze gebruiken te beroeren, vaak als eenvoudig visueel excuus, dompelt Vogt zich volledig onder in hun materialiteit. Er is iets bijna erotisch aan de manier waarop hij het lichaam van het boek hanteert, het snijdend, vouwend, vlechtend. Het is geen verkrachting van de tekst, maar een wederzijdse relatie, een intieme dans tussen de kunstenaar en het werk. Kijk naar zijn “Madame Bovary” getransformeerd tot jurk: het is veel meer dan een eenvoudig visueel spel, het is een lichamelijke lezing van Flauberts roman, waarbij het kledingstuk een metafoor wordt voor de verlangens en maatschappelijke beperkingen die Emma verstikken.
Het werk van Vogt maakt ook deel uit van een ambachtelijke traditie die onze tijd van massale digitale productie bijna vergeten is. In een tijd waarin elke willekeurige algoritme in serie kan produceren, besteedt hij uren, dagen, soms maanden aan het handmatig knippen en weven van één enkel werk. Deze bewuste traagheid is een daad van verzet tegen onze cultuur van onmiddellijke bevrediging, een herinnering dat sommige dingen niet versneld kunnen worden zonder hun essentie te verliezen.
Wat mij aanspreekt, is de manier waarop Vogt erin slaagt het onzichtbare zichtbaar te maken. Een gesloten boek is een hermetisch object, een blok inerte papier. Door het te ontmantelen om het te weven, onthult hij de verborgen textuur van de tekst, zijn ademhaling, zijn intern ritme. De weefsels van Virginia Woolf zijn dicht, compact, die van Paul Celan zijn luchtig, gefragmenteerd. Deze visualisatie van literaire stijlen is zeldzaam intelligent, een vorm van literaire kritiek die niet via woorden verloopt, maar via pure materialiteit.
Maar pas op, omdat Vogt met boeken werkt, moet je hem niet in de comfortabele categorie “boekkunstenaars” plaatsen. Zijn medium is weliswaar gedrukt papier, maar zijn werkelijke onderwerp is de tijd. Zoals hij zelf zegt over zijn onvolledige weefsel van Proust (alle delen behalve “Le Temps retrouvé”), “denken via materie over het onafgemaakte”. Zijn weefsels zijn gestopte klokken, bevroren momenten die paradoxaal genoeg de volledige duur van een lezing bevatten.
De mythe van Penelope, die expliciet Vogt inspireert, is ook een verhaal van opgeschorte tijd, van wachten, van werk dat nooit afkomt. Maar in tegenstelling tot Penelope, die ‘s nachts afbreekt wat ze overdag weeft, verzamelt Vogt zijn werken. Elk nieuw weefsel voegt een deel toe aan zijn ideale bibliotheek, die onmogelijke collectie die nooit compleet zal zijn maar asymptotisch naar de Borgesiaanse totaliteit neigt.
Deze Borgesiaanse dimensie van zijn werk beperkt zich niet tot het “Adresse au récit”, dat Babylonische werk waarin hij talen mengt. Ze komt ook terug in zijn conceptie van lezen zelf. Voor Borges en Vogt is lezen geen simpele lineaire ontleding van een tekst, maar een complexe ervaring waarin de verbeelding van de lezer een rol speelt die net zo belangrijk is als de woorden van de auteur. Daarom geeft Vogt de voorkeur aan abstractie boven figuratie: hij wil zijn mentale beelden niet opleggen, maar een ruimte creëren waar die van de toeschouwer vrij kunnen ontplooien.
Wanneer hij Homers “Odyssee” weeft, toont Vogt ons geen Odysseus of de sirenes; hij biedt ons een materiaal dat de beweging van de zee oproept, het verstrijken van de tijd, het ronddwalen van de held. Deze benadering doet denken aan het onderscheid dat Borges maakt tussen allegorie, een mechanische omzetting van abstracte ideeën in concrete beelden, en symbool, dat openstaat voor een veelheid aan interpretaties. Vogts weefsels zijn diep symbolisch in Borgesiaanse zin: ze representeren niet, ze roepen op.
De Argentijnse schrijver schreef dat “het boek een verlengstuk is van de herinnering en verbeelding” [5]. Vogt lijkt deze visie te delen wanneer hij spreekt over het creëren van werken die toelaten “de tekst te voelen en de aura daarvan in een fractie van een seconde te ervaren”. Het gaat niet om het samenvatten of vereenvoudigen van het literaire werk, maar om het vangen van de essentie, het bewaren van de complexiteit, terwijl het direct waarneembaar wordt.
Wat Vogt radicaal onderscheidt van zoveel hedendaagse kunstenaars die met tekst spelen, is zijn diep respect voor literatuur. Hij behandelt boeken niet als simpele materialen om te misbruiken, maar als universums om te verkennen en te eren. Zijn knipgebaar is niet destructief maar transformerend: hij doodt de tekst niet, hij geeft het een nieuw leven.
Wat Ilann Vogt groot maakt, is zijn vermogen om volledig te wonen in die tussengelegen ruimte tussen vakmanschap en conceptuele kunst, tussen literatuur en beeldende kunst, tussen traditie en innovatie. In een artistieke wereld die vaak spektakel en onmiddellijke impact waardeert, stelt hij een werk voor dat tijd en aandacht vraagt, een werk dat, net als de grote boeken die hij transformeert, zich geleidelijk openbaart aan wie het weet te bekijken.
Dus de volgende keer dat u langs een van zijn werken loopt, neem dan de tijd. Stop even. Kijk hoe het licht speelt op de plooien van het geweven papier. Probeer enkele verspreide woorden te ontcijferen die uit het weefsel tevoorschijn komen. En misschien, heel misschien, zult u in een oogwenk begrijpen wat de schrijver jaren heeft geschreven en de lezer urenlang heeft gelezen. Dit is het wonder dat Ilann Vogt ons schenkt: niet de vernietiging van het boek, maar zijn transformatie.
- Lévi-Strauss, Claude. Structurele antropologie. Plon, 1958.
- Borges, Jorge Luis. Ficties. Vertaald door P. Verdevoye en N. Ibarra. Gallimard, 1951.
- Borges, Jorge Luis. “De Bibliotheek van Babel” in Ficties. Gallimard, 1951.
- Borges, Jorge Luis. “De Aleph” in De Aleph. Vertaald door R. Caillois en R. L.-F. Durand. Gallimard, 1967.
- Borges, Jorge Luis. “Het boek” in Lezingen. Vertaald door F. Rosset. Gallimard, 1985.
















