Luister goed naar me, stelletje snobs, laat me jullie vertellen over James Brown (1951-2020), niet de koning van de soulmuziek, maar deze Amerikaanse kunstenaar die erin slaagde de grenzen van de hedendaagse kunst te overstijgen met een zeldzame durf en een intellectuele integriteit die zo schrijnend ontbreekt bij zoveel hedendaagse kunstenaars. Een schepper die het aandurfde academische conventies uit te dagen terwijl hij diep geïnspireerd was door primitieve tradities en het westerse modernisme, en met een bijna ondraaglijke gratie van juistheid tussen deze werelden navigeerde.
Laten we beginnen met zijn diepe relatie met de materiële schilderkunst, die zijn eerste creatieve periode definieert. In de jaren 1980, terwijl de kunstmarkt in New York zich volzuigde met neo-expressionisme en sommige kunstenaars als aan een lopende band werken produceerden om te voldoen aan de woelige vraag van verzamelaars, ontwikkelde Brown een unieke benadering van semi-figuratieve schilderkunst die de toen geldende modes overstijgt. Zijn werken uit deze periode onthullen een voelbare spanning tussen de brutaliteit van het gebaar en de verfijning van de compositie die traditionele categorieën uit de kunstgeschiedenis doet exploderen.
Dat is precies wat Theodor Adorno zou hebben omschreven als een “bepaalde ontkenning” in zijn Ästhetische Theorie, een werk dat vastgestelde conventies weigert terwijl het zijn eigen interne regels creëert. De geschilderde oppervlakken van Brown bewaren de sporen van hun ontstaan als littekens die hun ontstaansgeschiedenis getuigen, maar deze tekens zijn nooit zinloos. Elke snede in het doek, elke verflaag draagt bij aan een rigoureuze constructie die een oppervlakkige analyse tart.
Neem zijn zwarte schilderijen uit de jaren 1980. Brown graveerde er vereenvoudigde motieven in de nog vochtige verf, en creëerde daarmee werken die doen denken aan prehistorische rotstekeningen. Maar deze werken reduceren tot alleen een verwijzing naar het primitieve zou voorbijgaan aan hun intellectuele complexiteit. Deze gravures in het schildermateriaal creëren een verfijnd spel tussen oppervlak en diepte dat doet denken aan Maurice Merleau-Ponty’s reflecties over de fenomenologie van de waarneming. Het oppervlak is niet langer slechts een drager; het wordt een tastbaar en visueel onderzoeksveld waarin de blik van de toeschouwer voortdurend wordt uitgedaagd.
Zijn opleiding aan de École des Beaux-Arts in Parijs in de jaren 1970 is belangrijk om zijn artistieke ontwikkeling te begrijpen. Zijn rebellie tegen het klassieke onderwijs was geen simpele pose van een boze jonge kunstenaar. Het was een ware filosofische positie over de aard van hedendaagse kunst zelf. Door het academische keurslijf te verwerpen en toch te kiezen om in Parijs te blijven toonde Brown een verfijnd begrip van wat Roland Barthes noemde de “dood van de auteur”. Het ging niet om het volledig verwerpen van traditie, maar om het zich toe-eigenen van de codes om ze beter te kunnen ondermijnen.
Zijn reizen door Europa, vooral naar Italië, hebben zijn praktijk diepgaand beïnvloed. De invloed van de Italiaanse middeleeuwse schilderkunst is zichtbaar in zijn gebruik van de schilderruimte en zijn manier om de menselijke figuur te behandelen. Maar Brown verwijst niet alleen naar deze historische referenties; hij transformeert ze door het prisma van zijn hedendaagse gevoeligheid. Zoals Walter Benjamin zou hebben gezegd, creëert hij een “dialectisch beeld” waar verleden en heden productief met elkaar botsen.
Deze eerste periode bereikt haar hoogtepunt met zijn tentoonstellingen in New York in de jaren 1980, met name bij Tony Shafrazi en Leo Castelli. In de bruisende context van de East Village vielen zijn werken op door hun afwijzing van gemakkelijk spektakel. Terwijl sommigen van zijn tijdgenoten bezweken voor de verlokkingen van de markt, behield Brown een artistieke integriteit die respect afdwingt. Zijn schilderijen uit die tijd tonen affiniteiten met het werk van Jean-Michel Basquiat, maar vallen nooit in nabootsing. Bij Brown is er een intellectuele strengheid die eenvoudige vergelijkingen overstijgt.
De vestiging in Mexico in 1995 markeert een nieuw keerpunt in zijn praktijk. In Oaxaca ontwikkelt Brown een benadering die lokale tradities integreert terwijl hij zijn hedendaagse taal behoudt. Zijn samenwerking met lokale ambachtslieden voor het creëren van traditionele tapijten is geen loutere oefening in culturele toe-eigening. Het vertegenwoordigt wat Jacques Rancière een “deling van het zintuiglijke” zou noemen, een herverdeling van rollen en competenties die de traditionele hiërarchie van kunst tart.
De oprichting van Carpe Diem Press met zijn vrouw Alexandra is eveneens betekenisvol. Deze uitgeverij, die boeken van kunstenaars in beperkte oplage produceert met behulp van traditionele drukmethoden, vormt een natuurlijke uitbreiding van zijn artistieke praktijk. Het gaat niet alleen om het maken van mooie objecten, maar om het creëren van dialogen tussen verschillende tradities en artistieke praktijken.
De tweede periode van Brown begint met zijn verkenning van kosmische abstractie en zijn spirituele zoektocht. Vanaf 2004 onderneemt hij een monumentaal project “The Realm of Chaos and Light” geïnspireerd door “De Planeten” van Gustav Holst, waarbij hij een serie van 81 abstracte schilderijen creëert, geordend in constellaties van negen. Deze aanpak zou pretentieus kunnen lijken als ze niet werd ondersteund door een rigoureuze methodologie die doet denken aan het onderzoek van Vassily Kandinsky naar de correspondentie tussen muziek en schilderkunst.
In deze werken ontwikkelt Brown een unieke techniek: hij begint met het plaatsen van stippen en vlekken verf op het ruwe linnen doek, waarbij hij een willekeurige kaart maakt die hij vervolgens verbindt met fijne potloodlijnen. Deze methode doet denken aan het werk van Paul Klee over de actieve lijn, maar Brown voegt er een kosmologische dimensie aan toe die de eenvoudige geometrie overstijgt. De vormen die uit dit proces ontstaan, asteroïden, zwarte gaten, constellaties, zijn geen simpele representaties, maar portalen naar een transcendente ervaring.
De potloodlijnen die tussen de punten worden getrokken, creëren een onregelmatig netwerk dat zowel doet denken aan hemelse sterrenbeelden als aan neurale structuren. Brown creëert daarmee wat Michel Foucault een “picturale heterotopieën” zou kunnen noemen, andere ruimtes die gelijktijdig bestaan in de fysieke en mentale wereld.
Wat fascinerend is aan deze serie “The Realm of Chaos and Light” is de manier waarop Brown erin slaagt een broos evenwicht te creëren tussen controle en toeval. Elk doek is het resultaat van een rigoureus proces, maar laat ruimte voor het onverwachte. Deze aanpak doet denken aan de reflecties van John Cage over de rol van toeval in artistieke creatie, maar met een eigen spirituele dimensie. Brown creëert wat Gilles Deleuze “verlangensmachines” zou noemen, assemblages die het verlangen naar transcendentie produceren en kanaliseren.
Het werk van Brown in deze serie onthult een indrukwekkende technische beheersing. De passages van verf in bogen of hoekige strepen van kleuren dicht bij elkaar in het blauw- en bruintinten bouwen vormen die doen denken aan asteroïden en zwarte gaten. Maar deze vormen zijn nooit volledig gedefinieerd, ze blijven in een staat van permanent worden die de verbeelding van de toeschouwer actief prikkelt.
In deze serie “The Realm of Chaos and Light” bereikt Brown een vorm van schilderkunstige sublimatie die zijn gebruikelijke productie overstijgt. Deze werken, vooral in hun monumentale formaten, belichamen wat Kandinsky de “innerlijke noodzaak” van de kunst noemde, een moment waarop materie geest wordt. Museuminstellingen en verzamelaars hebben dit goed begrepen en zoeken gretig deze doeken die, als hedendaagse theofanieën, het precieze ogenblik manifesteren waarop chaos en licht samensmelten in een kosmische dans.
De invloed van zijn Mexicaanse jaren is vooral zichtbaar in zijn late kleurpalet. De aardse tinten en okers roepen de landschappen van Oaxaca op, maar deze kleuren worden op een manier gebruikt die elke directe verwijzing naar het landschap overstijgt. Er is bij Brown een diep begrip van wat Gaston Bachelard de “psychologie van de materie” noemde, een gevoeligheid voor de intrinsieke kwaliteiten van materialen en kleuren.
Zijn collagepraktijk, geïntensiveerd in de jaren 1990, verdient bijzondere aandacht. Ver weg van het eenvoudigweg citeren van het synthetische kubisme van Picasso en Braque, heruitvindt Brown het medium door er een spirituele dimensie in te brengen die het eenvoudige formele spel overstijgt. Zijn collages integreren vaak natuurlijke elementen, koralen, schelpen, foto’s van tropische vissen, in composities die diepe verbindingen suggereren tussen het microkosmos en het macrokosmos.
De werken op papier van Brown tonen een opmerkelijke spaarzaamheid die doet denken aan de zenconcepten van “wabi-sabi”. In de serie “24 Drawings from a Treasure Room” (1994-95) suggereren de tekeningen herkenbare objecten, een schip, een parelketting, een boot, een gezicht, een schematische zwaan, maar deze vormen blijven nauwelijks leesbaar, als vluchtige verschijningen in een picturaal mist.
Wat werkelijk opmerkelijk is aan Brown, is dat hij een diepe coherentie behoudt door een veelzijdige praktijk die schilderkunst, beeldhouwkunst, keramiek en uitgaven omvat. Brown koos voor de weg van complexiteit en permanente exploratie. Zijn onstilbare nieuwsgierigheid en intellectuele strengheid maken hem tot een model voor een werkelijk hedendaagse artistieke praktijk. Brown overstijgt de gemakkelijke tegenstellingen tussen abstractie en figuratie, tussen spiritualiteit en materialiteit, tussen traditie en innovatie.
Zijn tragische dood in 2020 bij een auto-ongeluk in Mexico, naast zijn vrouw Alexandra, lijkt bijna een metafoor voor zijn leven: altijd in beweging, altijd tussen twee werelden. Maar zijn werk blijft, een levendig getuigenis van een leven gewijd aan het verkennen van de grenzen tussen het zichtbare en het onzichtbare, het materiële en het spirituele, de orde en de chaos. In een kunstwereld vaak gedomineerd door cynisme en oppervlakkigheid, schitteren de integriteit en diepgang van zijn benadering als een baken in de nacht.
















