Luister goed naar me, stelletje snobs, het is tijd om te praten over Jean-Charles Blais, geboren in 1956 in Nantes, een kunstenaar die erin geslaagd is stedelijk afval in goud te veranderen, niet het glimmende goud van speculanten, maar het ware goud van kunst die stoort en blijft bestaan. Hier is iemand die al veertig jaar op meesterlijke wijze de artistieke gevestigde orde voor de gek houdt door te schilderen op gescheurde affiches.
In de jaren 1980, terwijl de meeste kunstenaars uitbundig vrije figuratie beoefenden zo ongecompliceerd als een karaokeavond, groef Blais een diepere, radicalere furrow. Zijn eerste giganten met opgezwollen lichamen, kleine of afwezige hoofden, leken de last van de wereld op hun enorme schouders te dragen. Deze groteske figuren, deze misvormde wezens waren als een klap in het gezicht van de braafdenkender kunst. Een bitse reactie op het burgerlijk humanisme, zoals Walter Benjamin zou hebben opgemerkt in zijn reflecties over de mechanische reproductie van kunst. Deze monsterlijke figuren, vastgeklemd in de beeldruimte als sardines in hun blik, belichaamden de moderne menselijke conditie beter dan alle filosofische verhandelingen.
Kijk naar “De Schaamte” uit 1983, dit monumentale diptiek van 278 x 192 centimeter. Twee titanen met enorme ledematen die lijken te willen ontsnappen uit hun kader als gevangenen uit hun cel. Hun onhandige gebaren, hun groteske poses vertellen onze existentiële malaise beter dan alle Sartre-analyses. Het is absurdistisch theater in schildervorm, Beckett in twee dimensies. En kom me niet vertellen dat het “gewoon” schilderen op gescheurde affiches is. Dat is alsof je zegt dat Guernica “gewoon” schilderen op doek is.
Deze eerste periode van Blais is een meesterlijke klap voor de braafdenkende hedendaagse kunst. Zijn figuren met enorme lichamen en lilliputterhoofden zijn een perfecte metafoor voor onze samenleving: lichamen vol consumptie maar hoofden geslonken door eenheidsdenken. Dit zou Theodor Adorno een “negatieve dialectiek” noemen, kunst die weigert zich te verzoenen met de realiteit die ze aanklaagt.
Maar vergis je niet, het was geen simpele stijl oefening of een gratis provocatie. Door gebruik te maken van gescheurde posters als drager, voltooide Blais een radicaal act van artistieke détournement. Zoals John Berger schreef in “Ways of Seeing”, belooft het reclamebeeld een toekomst getransformeerd in een consumptiegoed. Door op deze verscheurde beloftes te schilderen, transformeerde Blais de commerciële leugen in artistieke waarheid. De ongelukken van het medium, de zwellingen, de scheuren werden een integraal onderdeel van het werk, zoals de littekens op een gezicht een verhaal vertellen.
Deze keuze van drager was niet toevallig. In een maatschappij verzadigd met reclamebeelden was het gebruiken van diezelfde beelden als ruwe materiaal zowel een politieke als esthetische daad. Zoals Guy Debord zou hebben geanalyseerd, was het een manier om het spektakel tegen zichzelf te keren. Iedere gescheurde poster, elke papierscheur werd onder zijn handen een manifest tegen de consumptiemaatschappij.
Vanaf 1990 bood de kunstenaar ons een tweede acte die even krachtig was. Weg met de groteske mannetjes, plaats voor spookachtige silhouetten, schaduwen die dansen op het papier als de gevangenen in Plato’s grot. Metrostation Assemblée Nationale in Parijs werd zijn levensgroot speelveld. Een monumentale fries waar zijn spookachtige figuren lijken te zeggen: “Kijk, jullie die gehaast voorbijlopen, zo wordt de mensheid in het tijdperk van snelheid”.
Deze evolutie was geen breuk maar een noodzakelijke metamorfose. De massieve lichamen werden verfijnd tot vervagende silhouetten, alsof de materie van het schilderen zelf oploste in de geest van de tijd. Dit was wat Maurice Merleau-Ponty ‘het vlees van het zichtbare’ zou noemen, dat moment waarop de vorm zo puur wordt dat ze het onzichtbare raakt.
Linda Nochlin zou hebben gewaardeerd hoe Blais systematisch de codes van representatie afbreekt. Zijn gezichtsloze personages dagen onze behoefte aan identificatie en onze verwachtingen van narrativiteit uit. Het is een kunst die zich weigert te reduceren tot een simpel verhaal, die weerstand biedt tegen de verleiding van één enkele betekenis als een rebelse adolescent tegen ouderlijke bevelen. Elk werk is een uitdaging voor de toeschouwer: “Dus jij denkt dat je mij zo makkelijk kunt begrijpen?”
De jaren 1990 zagen Blais dan ook nieuwe gebieden verkennen. Hij waagde zich aan de derde dimensie met sculpturen van bustes en hoofden in ‘elastische gewichtsloosheid’. Hij werkte samen met modeontwerpers, veranderde zijn silhouetten in patroonstukken en speelde met het idee van het lichaam als sociale constructie. Deze experimenten waren geen zijsporen, maar natuurlijke uitbreidingen van zijn zoektocht naar de menselijke figuur en haar transformaties.
In zijn serie “sur mesure” uit 1998 duwde hij deze exploratie nog verder door zijn werken van stof te laten maken door een naaiatelier. Een aanpak die Marcel Duchamp zou hebben doen glimlachen, hij die zo graag de grens tussen kunst en ambacht vervaagde. Deze textiele werken zijn als spoken van zijn schilderijen, materiële echo’s van zijn geschilderde silhouetten.
Sinds de jaren 2000 is Blais de digitale avontuur aangegaan met dezelfde iconoclastische durf. Sommigen zouden zeggen dat hij zijn picturale oorsprong heeft verraden. Ik zeg dat hij zijn zoektocht voortzet met opmerkelijke consistentie. Zijn digitale projecties zijn voor pixels wat zijn gescheurde posters voor papier waren: een ruwe materiaa om te transformeren, te overstijgen. Zoals Rosalind Krauss zou hebben benadrukt, onderzoekt hij de mogelijkheden van het medium zelf.
In 2013 presenteerde de Pinakothek der Moderne in München “Die digitale Linie”, een tentoonstelling die zijn digitale werken bijeenbracht. Men ontdekte er bewegende vormen, schaduwen die dansen, figuren die ontstaan en verdwijnen als in een elektronische droom. Het is Blais die zijn onderzoek naar de figuur tot diens ultieme ontstoffelijking doorvoert. Friedrich Kittler zou dit hebben gezien als een perfecte illustratie van zijn mediatheorie: hoe het digitale onze relatie met het beeld en het lichaam transformeert.
Maar wat ik het meest waardeer aan Blais, is dat hij een voortdurende spanning handhaaft tussen abstractie en figuratie, tussen aanwezigheid en afwezigheid. Zijn recente silhouetten, geschilderd op de voorzijde van reclameposters, zijn als geesten die het verval van onze consumptiemaatschappij zouden bezoeken. Figuren die oprijzen uit de spleten tussen uitgewiste slogans, waardoor een wat men een politiek van het interstitie zou kunnen noemen, ontstaat. In plaats van de reclameposters om te draaien zoals hij dat in de jaren 1980 deed, schildert hij nu op de bedrukte zijde, waarbij fragmenten van teksten en commerciële afbeeldingen onder zijn zwarte figuren doorschemeren. Dit is een manier om te zeggen dat we allen bewogen worden door deze beelden, deze slogans, die beloften van commercieel geluk. Maar het is ook een wijze om ze te overstijgen, om ze te transformeren in iets anders.
In zijn atelier in Saint-Paul de Vence, waar hij sinds de jaren 1980 werkt, niet ver van de Fondation Maeght waar ik gastcurator ben geweest, blijft Blais dit unieke territorium dat hij voor zichzelf heeft gecreëerd, verkennen. Tussen de dikke muren van dit voormalige kapelletje, omgevormd tot atelier, zet hij zijn zoektocht voort met onaangetaste energie. Zoals hij zelf zegt: “Ik ben een kunstenaar zonder idee, zonder onderwerp voor een schilderij in gedachten, zonder project. Mijn schilderkunst heeft geen bedoeling…” Een valse bescheidenheid die een diepe waarheid verbergt: ware kunst ontstaat vaak uit die totale beschikbaarheid voor wat zich aandient.
Oppervlakkige critici zullen zeggen dat Blais zichzelf herhaalt, dat hij in cirkels draait rond zijn obsessies. Maar dat is het wezen van zijn benadering niet begrijpen. Zoals Gilles Deleuze schreef: herhaling is niet het reproduceren van hetzelfde, maar het produceren van verschil. Elk nieuw werk van Blais is een variatie die zijn schildertaal verrijkt, die zijn onderzoek naar de menselijke figuur en haar metamorfosen verdiept.
De werken van Jean-Charles Blais zijn geen ramen op de wereld, maar spiegels gericht op onze gehaaste, afgeleide, door het beeld geobsedeerde maatschappij. Elk figuur die uit deze lagen posters oprijst, is als een overlever van onze wegwerpcultuur, een getuige van onze complexe relatie met beeld en consumptie. Dit is wat Jacques Rancière zou noemen een “deling van het zintuiglijke”, een herverdeling van de verhoudingen tussen het zichtbare en het onzichtbare, het zegbare en het onzegbare.
Blais is precies wat onze tijd nodig heeft: een kunstenaar die gemakkelijke etiketten weigert, die blijft verkennen, experimenteren, ons blijft verrassen. In een kunstwereld gedomineerd door marketingstrategieën en mediastunts handhaaft hij een zeldzame eis, een authenticiteit die respect afdwingt.
Zijn werken zijn aanwezig in de grootste openbare collecties ter wereld, van het MoMA in New York tot het Centre Pompidou in Parijs, en de Tate Gallery in Londen. Maar wat echt telt, is dat hij na vier decennia creatie ons blijft aanspreken, bevraagd, verstoord. Zijn kunst is niet bedoeld om de salons van de nouveaux riches te decoreren of content voor sociale media te genereren. Hij is er om ons te herinneren dat kunst nog steeds een ervaring kan zijn die onze blik op de wereld transformeert.
Dus ja, ga zeker naar haar tentoonstellingen. Stel jezelf tegenover deze gezichtenloze figuren die ons zo sterk doen lijken. Laat je van je stuk brengen door deze gefragmenteerde lichamen, die raadselachtige silhouetten die onze muren achtervolgen als de geesten van onze menselijkheid in crisis. En als het je niet aanspreekt, jammer dan voor jou. Je kunt altijd de laatste instagramwaardige installaties bewonderen die in de mode zijn. Maar kom dan niet klagen als er over dertig jaar nog steeds over Blais wordt gesproken, terwijl jouw hippe artiesten al lang vergeten zijn.
Want uiteindelijk is dat wat Jean-Charles Blais groots maakt: het creëren van een kunst die zich onttrekt aan de mode en toch diep geworteld is in zijn tijd. Een kunst die spreekt over onze menselijke conditie zonder ooit in pathos of gemakzucht te vervallen. Een kunst die, zoals Roland Barthes zou hebben gezegd, dat punt bereikt waarop de tekens beginnen te dromen.
















