Luister goed naar me, stelletje snobs! Jean-Michel Basquiat (1960-1988) blies als een scherfgranaat de artistieke gevestigde orde van de jaren 80 op en veranderde voorgoed ons begrip van hedendaagse kunst. Op de straten van Manhattan stortte deze Brooklynse jongen zijn creatieve woede uit, waarmee hij de stad transformeerde in een gigantisch canvas waar zijn cryptische boodschappen ondertekend door SAMO© klonken als stedelijke mantra’s. Maar vergis je niet: Basquiat reduceren tot een eenvoudige graffitikunstenaar zou net zo absurd zijn als Duchamp verwarren met een werkloze loodgieter.
Wat mij vooral interesseert in Basquiat is zijn manier om Amerika anatomisch te ontleden, alsof hij een live autopsie van de hedendaagse samenleving uitvoert. Zijn schilderijen zijn genadeloze röntgenfoto’s die de gapende fractures in dit land onthullen. Neem “Defacement” uit 1983, geschilderd na de dood van Michael Stewart, een zwarte kunstenaar die door de politie werd gedood: het werk is niet slechts een aanklacht, maar een chirurgische dissectie van institutioneel geweld. De ontwrichte silhouetten, gebarsten schedels en ontzielde lichamen in zijn doeken zijn geen loutere esthetische motieven, zij zijn de symptomen van een zieke samenleving die Basquiat genadeloos onderzoekt.
Michel Foucault zou dol zijn geweest op de manier waarop Basquiat de machtsmechanismen blootlegt via zijn werken. In “Obnoxious Liberals” (1982) ontmantelt de kunstenaar met bijtende ironie de hypocrisie van de New Yorkse caviar-linkse elite. Het schilderij fungeert als een foucauldiaanse genealogie van culturele macht, die onthult hoe het artistieke establishment dissidente stemmen opslokt en neutraliseert. De centrale figuur, een kolonisator met zijn cowboyhoed, symboliseert deze culturele toe-eigening die authentieke woede omzet in een ontsmette handelswaar.
Het vermogen om referenties te hybriden maakt van Basquiat een diep postmoderne kunstenaar. Hij beoefent wat Fredric Jameson het “pastiche” noemt: een juxtapositie van stijlen en tijdperken die een nieuwe taal creëert. In “Dustheads” (1982) mengt hij abstract expressionisme, art brut, Japanse kalligrafie en street art om een werk te creëren dat al deze categorieën overstijgt. Het is een kunst van het interstitium, die zich ontwikkelt in de kloof tussen gevestigde genres.
Maar Basquiat is niet alleen een sociale criticus. Zijn tweede kracht ligt in zijn vermogen om de schildertaal te heruitvinden. Hij creëert een nieuwe visuele syntaxis waarbij woorden beelden worden en beelden woorden. Zijn schilderijen zijn gelaagde manuscripten waarin historische verwijzingen, bijbelse citaten, wiskundige formules en reclame-logo’s vermengd en met elkaar in botsing komen. Deze aanpak echoot de theorieën van Jacques Derrida over deconstructie: elk element van het schilderij is tegelijk betekener en betekende, wat een semiotische duizelingwekkende ervaring creëert die onze zekerheden destabiliseert.
Neem “Horn Players” (1983): op het eerste gezicht is het een eerbetoon aan jazz en Charlie Parker. Maar kijk beter: de gezichten van de muzikanten zijn Afrikaanse maskers, hun lichamen anatomische diagrammen, de muzieknoten veranderen in chemische formules. Basquiat creëert een visuele polyfonie waarin elk element resoneert met de anderen, wat leidt tot wat Gilles Deleuze een “agencement” zou noemen, een verlangmachine die voortdurend betekenis produceert.
In “Charles the First” (1982) biedt Basquiat een radicale herlezing van de geschiedenis door het prisma van jazz en Afro-Amerikaanse cultuur. Het schilderij juxtaposeert verwijzingen naar koning Karel I van Engeland en Charlie Parker, wat een historische kortsluiting creëert die de persistente kolonialiteit in de hedendaagse cultuur onthult. De kronen die in de schilderlijke ruimte zweven, zijn zowel symbolen van koninklijke macht als tekenen van een alternatieve culturele royalty, die van bebop en zwarte tegencultuur.
Basquiats woede tegen systemisch racisme heeft niets van haar relevantie verloren. Zijn doornenkronen, schreeuwende hoofden en gekruisigde lichamen resoneren met actuele thema’s nu politiegeweld nog steeds Afro-Amerikanen treft. Werken als “Jim Crow” (1986) of “Untitled (Skull)” (1981) anticiperen op hedendaagse theorieën over intersectionaliteit en de persistentie van koloniale structuren in onze verondersteld post-raciale samenlevingen.
Emmanuel Levinas zou hier spreken van het “gezicht”, die aanwezigheid van de ander die ons ethisch aanspreekt. Basquiats portretten, met hun uitpuilende ogen en open monden, confronteren ons met een radicale alteriteit die om een reactie vraagt. Het zijn geen passieve representaties maar directe aanspraken die ons dwingen positie te kiezen.
In “The Nile” (1983) onderzoekt Basquiat de complexe verbanden tussen het oude Egypte, de geschiedenis van slavernij en de hedendaagse cultuur. Het schilderij functioneert als een conceptuele kaart waar historische krachtlijnen elkaar kruisen en zich vermengen. Basquiats moderne hiërogliefen creëren een tijdsbrug tussen oude Afrikaanse beschavingen en de hedendaagse Afro-Amerikaanse ervaring.
Walter Benjamin zag in de mechanische reproductie van kunst het verlies van zijn “aura”. Basquiat heruitvindt deze aura in het tijdperk van massacultuur. Zijn gefotokopieerde schilderijen, zijn zeefdrukken en zijn samenwerkingen met Warhol zijn geen kopieën maar vermenigvuldigers van betekenis. Elke repliek voegt een nieuwe betekenislaag toe, waardoor ontstaan wat Benjamin een “constellatie” van betekenissen zou noemen.
Het gebruik dat Basquiat maakt van anatomische symbolen, vooral in werken zoals “Untitled (Head)” (1981), onthult een fascinatie voor de kwetsbaarheid van het menselijk lichaam. Deze schedels en blootgestelde zenuwstelsels kunnen gelezen worden als metaforen voor de zwarte conditie in Amerika, een sociaal lichaam dat is opengelegd en blootgesteld, maar toch altijd levendig en vol weerstand.
De vroege dood van Basquiat op 27-jarige leeftijd maakte van hem een tragisch icoon, een James Dean van de hedendaagse kunst. Maar laten we ons niet verblinden door de mythe: zijn werk blijft buitengewoon actueel. In een wereld waar ongelijkheden toenemen en raciale spanningen exploderen, zijn zijn schilderijen meer dan ooit spiegels van onze tijd. Hij was geen profeet, hij was een ultrasensitieve seismograaf die de bevingen van onze beschaving registreerde.
Zijn benadering van tekst als picturaal element in werken zoals “Per Capita” (1981) anticipeert op ons tijdperk van sociale media, waar woorden en beelden voortdurend met elkaar verweven zijn. De lijsten, diagrammen en annotaties die zijn doeken sieren creëren een vorm van visuele narratie die vreemd resoneert met onze huidige digitale tijdlijnen.
Tegenwoordig, terwijl zijn doeken voor hoge prijzen van eigenaar wisselen, kunnen we niet anders dan denken aan wat Roland Barthes ‘mythologie’ noemde, dat proces waarbij de samenleving geschiedenis omvormt tot natuur, het subversieve potentieel van werken neutraliseert door ze te musealiseren. Maar Basquiats schilderijen weerstaan deze domesticatie. Hun rauwe energie, poëtisch geweld en politieke radicaliteit blijven ons schudden en dwingen ons de demonen van onze tijd onder ogen te zien.
In “Hollywood Africans” (1983) onderzoekt Basquiat de representatie van zwarten in de Amerikaanse entertainmentindustrie. Het schilderij fungeert als een scherpe kritiek op het systemische racisme van Hollywood, terwijl het ook de veerkracht en creativiteit viert van Afro-Amerikaanse artiesten die erin geslaagd zijn deze beperkingen te overstijgen.
Want dat is nu juist het genie van Basquiat: een kunst hebben gecreëerd die aan elke poging tot recuperatie ontglipt, een kunst die levendig en gevaarlijk blijft ondanks haar institutionele erkenning. Zijn werken zijn tijdbommen die blijven exploderen in ons bewustzijn, ons eraan herinnerend dat kunst niet bedoeld is om muren te decoreren maar om zekerheden te doen wankelen.
De kunstmarkt mag speculeren op zijn doeken, musea mogen ze opsluiten achter hun gekoelde wanden, de subversieve kracht van Basquiat blijft intact. Zoals Giorgio Agamben schreef, is de hedendaagse degene die, met de ogen gericht op zijn tijd, niet de lichten maar de duisternis ervan waarneemt. Basquiat was die hedendaagse bij uitstek, degene die in de duisternis van zijn tijd kon zien en ons het verblindende beeld daarvan teruggaf.
















