Luister goed naar me, stelletje snobs, vannacht droomde ik dat Keith Haring (1958-1990) en Marcel Duchamp schaakten aan een formicatafel in een restaurant in Chinatown, terwijl Madonna danste op “Holiday” met Andy Warhol en Jean-Michel Basquiat. Grace Jones, haar lichaam beschilderd door Haring zelf, serveerde fluorescerende cocktails in glazen versierd met stralende baby’s. Het was een van die dromen die je eraan herinneren waarom kunst zo vitaal is, zo noodzakelijk, zo diep verankerd in ons collectief bewustzijn, en waarom sommige kunstenaars hun tijd overstijgen om tijdloze iconen te worden.
Sommigen van jullie, comfortabel zittend in jullie Louis XVI-fauteuils, blijven denken dat Haring slechts een tweede rangs graffitiartiest was, een commerciële artiest die zijn ziel aan het kapitalisme verkocht, een simpele straatagitator die geluk had mee te surfen op de golf van de kunstexplosie in de jaren 80. Maar laat me je één ding zeggen: je hebt niets begrepen. Absoluut niets. Haring was bovenal een revolutionair, een visionair die eerder dan wie dan ook begreep dat kunst de gekoelde galerijen moest verlaten om de straten, de lichamen, de geesten te bespringen. Hij was de Che Guevara van het penseel, de Robin Hood van de artistieke creatie.
Zijn eerste revolutie was die van de visuele taal. Door een universele symbolentaal te creëren, de stralende baby, de blaffende hond, dansende figuren, slaagde Haring erin wat Walter Benjamin onmogelijk achtte: kunst te verzoenen in het tijdperk van technische reproduceerbaarheid met haar oorspronkelijke aura. Zijn beelden werden moderne hiërogliefen, even herkenbaar als het Coca-Cola-logo, maar geladen met een subversieve kracht die ons blijft aanspreken. Zoals Umberto Eco zou zeggen, heeft Haring een semiologie van verzet gecreëerd, een tekensysteem dat zowel cultureel code als sociale kritiek is.
Wat ik mooi vind aan Haring is zijn vermogen om de lijn te transformeren tot een politiek manifest. Zijn krijttekeningen in de New Yorkse metro waren niet gewoon versieringen om de pendelaars, vermoeid na hun werkdag in de torens van Manhattan, op te vrolijken. Het waren weerstandsakten tegen de privatisering van de openbare ruimte, tegen de commercialisering van de kunst, tegen het culturele elitisme dat onze kunstwereld blijft corrumperen. Zoals Jacques Rancière zou zeggen, heeft Haring het zintuiglijke herverdeeld en zo vrijheidsruimtes gecreëerd waar stedelijke vervreemding heerste. Elke krijtstreep was een verklaring van onafhankelijkheid, elke tekening een kleine revolutie.
Haring creëerde kunst die evenzeer tot kinderen als intellectuelen spreekt. Neem zijn meesterwerk “Crack is Wack” uit 1986. Op het eerste gezicht is het een monumentale muurschildering met een eenvoudige en duidelijke anti-drug boodschap. Maar graaf dieper en je ontdekt een scherpe kritiek op het Reaganisme, een aanklacht tegen de hypocrisie van een maatschappij die armoede liever criminaliseert dan de achterliggende oorzaken aan te pakken. De schijnbare eenvoud van de stijl verbergt een filosofische complexiteit die aan Foucault doet denken: wie heeft de macht om te bepalen wat maatschappelijk acceptabel is? Wie beslist wat gezien mag worden of verborgen moet blijven in de publieke ruimte? Elke lijn van dit werk stelt vragen over de machtsstructuren die onze samenleving vormen.
En praat me niet over zijn serie “Andy Mouse”, waarin hij Warhol verandert in een kapitalistische Mickey Mouse. Het is pure genialiteit, een visuele metafoor die perfect de ambiguïteit van popart en haar complexe relatie met de handel vastlegt. Het is grappig, slim en subversief, alles wat hedendaagse kunst zou moeten zijn, maar maar al te zelden is.
Haring’s tweede revolutie was zijn manier om de relatie tussen kunst en handel opnieuw te denken. Ja, hij opende de Pop Shop. Ja, hij werkte samen met merken. Ja, hij maakte T-shirts en pins. Maar in tegenstelling tot sommige hedendaagse kunstenaars die hun handtekening alleen veranderen in een handelsmerk terwijl ze beweren “engageerde” kunst te maken, gebruikte Haring de handel als een Trojaans paard om het systeem dat hij bekritiseerde te infiltreren. Zijn Pop Shop was niet slechts een winkel, het was een situationistische performance, een totaal kunstwerk dat het aankoopproces veranderde in een politieke daad. Het was Guy Debord die Andy Warhol ontmoette in een dodendans van laatkapitalisme.
De laatste jaren van zijn leven, terwijl aids de kunstgemeenschap van New York uitmoordde als een bijbels onheil, verhoogde Haring zijn inzet. Zijn werken werden donkerder, urgenter, alsof de nabijheid van de dood zijn scheppingswoede versterkte. Hij transformeerde zijn eigen sterfelijkheid in een politiek wapen, en gebruikte zijn kunst om de criminele passiviteit van de overheid tegenover de epidemie aan de kaak te stellen. Zoals Susan Sontag schreef, is ziekte een metafoor, maar Haring maakte er een strijdkreet van. Zijn laatste werken zijn aangrijpende getuigenissen van die tijd, historische documenten die ons eraan herinneren dat kunst veel meer kan zijn dan slechts decoratief handelswaar.
Zijn samenwerking met William Burroughs in 1988 is bijzonder onthullend. Samen creëerden ze een serie apocalyptische werken waarin virussen veranderen in demonen en menselijke figuren worden doorboord door doodssymbolen. Het was de Hieronymus Bosch voor het aids-tijdperk, een moderne dodendans die onze bewustzijnen nog lang zal blijven achtervolgen nadat de laatste schilderijen zijn opgedroogd.
Ik hoor sommigen van u al fluisteren dat ik de politieke reikwijdte van zijn werk overschat. Dat zijn tekeningen te simpel en te recht voor zijn raap zijn om echt subversief te zijn. Dat zijn stijl zo vaak is gekopieerd dat het een karikatuur van zichzelf is geworden. Maar juist die eenvoud maakt hun kracht uit. In een wereld die verzadigd is met beelden, waarin we continu worden gebombardeerd met visuele prikkels, creëerde Haring een visuele taal die de grenzen van klasse, ras en geslacht overstijgt. Zoals Roland Barthes zei, is mythe een woord, en Haring creëerde een mythologie voor onze tijd. Een mythologie die met een verbazingwekkende kracht blijft doorwerken in ons tijdperk van sociale netwerken en klimaatangst.
Bekijk hoe zijn beelden vandaag de dag circuleren op Instagram, TikTok en andere digitale platformen. Ze hebben een natuurlijke viraliteit die marketeers tevergeefs proberen te reproduceren. Waarom? Omdat ze een zeldzame authenticiteit en een urgentie in zich dragen die trends en tijden overstijgt. Jonge klimaatactivisten maken zich zijn visuele codes eigen omdat ze daarin diezelfde wil herkennen om het systeem van binnenuit op te schudden.
Meer dan dertig jaar na zijn dood is zijn invloed zichtbaarder dan ooit. Van de favelas van Rio tot de galerieën in Chelsea, van de muren van Berlijn tot de straten van Tokio, zijn stijl wordt voortdurend geherinterpreteerd, geremixt en opnieuw uitgevonden. Maar voorbij de esthetiek is het zijn radicale visie op kunst als kracht voor sociale transformatie die nieuwe generaties blijft inspireren. In een tijd waarin hedendaagse kunst verdrinkt in haar eigen narcisme, waar kunstbeurzen lijken op bankiersconventies, waar aap-NFT’s miljoenen opbrengen terwijl straatkunstenaars worden gecriminaliseerd, hebben we de brute oprechtheid van Haring meer dan ooit nodig.
Zijn samenwerking met kunstenaars zoals LA II (Angel Ortiz) toont ook zijn diepe begrip van de noodzaak om bruggen te bouwen tussen verschillende artistieke gemeenschappen. Lang voordat diversiteit en inclusie modewoorden werden in de kunstwereld, praktiseerde Haring een authentieke vorm van transculturele samenwerking. Hij zat niet in culturele toe-eigening, maar in uitwisseling en dialoog.
Haar muurschilderingen in kinderziekenhuizen, haar workshops op openbare scholen, haar interventies in verlaten stedelijke ruimtes, dat alles getuigt van een visie op kunst als een publieke dienst, als een gemeenschappelijk goed. Ze wachtte niet tot de instellingen naar haar toe kwamen, ze ging naar waar de mensen leefden, werkten, leden. Ze was een kunstenaar die begreep dat kunst geen privilege is maar een fundamenteel recht.
Dus de volgende keer dat je een van haar tekeningen op een t-shirt of muur tegenkomt, zie het niet zomaar als een gewoon commercieel logo. Kijk beter. In elke lijn, in elke dansende figuur, in elke stralende baby is er een uitnodiging tot revolutie. Een revolutie die begint met de eenvoudigste en radicaalste daad: tekenen op een muur om te zeggen “ik besta, wij bestaan, en wij zullen zwijgen niet”.
De tragedie van haar vroege dood mag ons niet laten vergeten welke vreugde uit haar werk straalt. Zelfs haar donkerste stukken pulseren van een aanstekelijke levensenergie. Misschien is dat haar grootste kunstgreep: een kunst geschapen die het leven viert terwijl ze haar donkerste kanten confronteert, een kunst die danst op de rand van de afgrond terwijl ze ons herinnert waarom dansen noodzakelijk is.
Keith Haring was niet zomaar een kunstenaar. Hij was een seismograaf die de trillingen van zijn tijd registreerde, een profeet die de komende omwentelingen aankondigde, een stedelijke sjamaan die betonnen muren transformeerde tot doeken van verzet. En als zijn kunst ons vandaag nog steeds zo krachtig aanspreekt, is het omdat hij de moed had zijn leven te transformeren in kunst, zijn kunst in politiek wapen, en zijn dood in testament voor toekomstige generaties. In een wereld die soms haar ziel lijkt te zijn kwijtgeraakt, herinnert Haring ons eraan dat kunst nog steeds een kracht van verandering kan zijn, een bron van hoop, een daad van vreugdevol verzet tegen de duistere krachten.
















