Luister goed naar me, stelletje snobs. Kim Sun Woo (김선우), geboren in 1988 in Seoul, is niet jouw conventionele Koreaanse kunstenaar die geobsedeerd is door technologie en futurisme. Nee, deze man heeft ervoor gekozen een vogel te schilderen die al meer dan drie eeuwen uitgestorven is: de dodo van Mauritius. Maar laat je niet misleiden: zijn schilderijen vormen geen eenvoudige ecologische klaagzang over de zesde massa-uitsterving.
Het genie van Kim ligt in zijn vermogen om deze mankement vogel te transformeren in een meedogenloze spiegel van onze hedendaagse conditie. Zoals Theodor Adorno zou hebben gezegd, zijn wij geworden tot “beheerde” wezens, geformatteerd door de industriële samenleving tot het punt dat we ons vermogen verliezen om ons andere mogelijkheden voor te stellen. De dodo van Kim, met zijn verkruimelde vleugels en zijn verbaasde blik, dat zijn wij: wezens die vrijwillig hun vrijheid hebben opgegeven voor het comfort van een gouden kooi. Walter Benjamin sprak over het verlies van de aura in het tijdperk van technische reproductie, Kim toont ons het verlies van onze vleugels in het tijdperk van laatkapitalisme.
Kijk naar zijn werk “A Sunday on La Mauritius”. De compositie doet denken aan “Een zondagmiddag op het eiland La Grande Jatte” van Seurat, maar in plaats van Parijse bourgeoisie in zondagse kledij, zien we dodo’s die dansen, dromen en naar de sterren kijken. Het is een scherpe kritiek op ons collectief onvermogen om voorbij de sociale rituelen te kijken die we mechanisch herhalen. Zoals Herbert Marcuse schreef in “De een-dimensionale man”, zijn we niet meer in staat om een bestaan voor te stellen dat anders is dan dat wat het systeem ons oplegt.
De weelderige jungles die Kim op de achtergrond schildert, zijn niet zomaar exotische decors. Ze functioneren als wat Gaston Bachelard “poëtische ruimtes” noemde, plaatsen waar de verbeelding zich vrij kan ontplooien, ontsnappend aan de beperkingen van technische rationaliteit. In zijn recentste schilderijen, zoals “Paradise” (2022), overwoekert de tropische vegetatie letterlijk de schilderruimte, en creëert wat Deleuze en Guattari een “rizoom” zouden noemen, een horizontaal netwerk van mogelijkheden dat zich verzet tegen de verticale hiërarchieën van onze samenlevingen.
De schildertechniek van Kim, gebruikmakend van verzadigde kleuren en een nauwgezette toepassing van acryl gouache in meerdere lagen, is niet slechts een kwestie van esthetiek. Het is een vorm van verzet tegen de generaliseerde versnelling van onze tijd, wat Hartmut Rosa “sociale desynchronisatie” noemt. Elk schilderij vereist meer dan vijf lagen verf, een arbeidsintensief proces dat frontaal ingaat tegen de logica van digitale instantheid.
De manier waarop Kim zijn dodo’s afbeeldt, vaak terwijl ze naar de sterren kijken of fakkels vasthouden, roept op wat Ernst Bloch het “principe hoop” noemde, het fundamentele menselijke vermogen om een andere toekomst voor te stellen, zelfs in de meest hopeloze omstandigheden. Zijn vogels zijn niet berustend in hun uitsterven; ze proberen actief hun vliegvvermogen te heroveren, zelfs als dat betekent dat ze ballonnen of geïmproviseerde vliegtuigen gebruiken. Het is een krachtige metafoor voor wat Jacques Rancière “emancipatie” noemt, het vermogen van onderdrukten om hun lot terug te eisen.
De keuze van de dodo als hoofdonderwerp onthult een verfijnd begrip van wat Giorgio Agamben “het hedendaagse” noemt, dat vermogen om zijn tijd te vatten door afstand te nemen ervan. Door een uitgestorven soort te laten herrijzen om onze tegenwoordigheid te bekritiseren, beoefent Kim wat Walter Benjamin “de redding” noemde, een vorm van verlossing die doorgaat via de heractivering van het verleden.
Maar laat u niet misleiden: ondanks de kritische lading van zijn werk is Kim geen brenger van onheil. Zijn composities zijn doordrenkt met een bijna kinderlijke vreugde, een lichtheid die doet denken aan wat Nietzsche “de blije wetenschap” noemde. Zijn dodo’s dansen, spelen, verkennen, ze belichamen wat Herbert Marcuse het “Grote Weigeren” noemde, dat vermogen om nee te zeggen tegen de gevestigde orde terwijl ze de mogelijkheid van een ander leven bevestigen.
De filantropische betrokkenheid van Kim, met name zijn donatie van 100.000 euro aan het WWF, is geen eenvoudige zakelijke liefdadigheidsgestus. Het is een concrete manifestatie van wat Peter Sloterdijk “de antropotechniek” noemt, de noodzaak om nieuwe praktijken te ontwikkelen om onze relatie met de wereld te transformeren. Door zijn commerciële succes te koppelen aan het behoud van biodiversiteit, toont Kim aan dat een ander model mogelijk is.
De samenwerkingen van Kim met merken als Bulgari of Starbucks lijken misschien tegenstrijdig met zijn kritische boodschap. Maar zoals Roland Barthes zou hebben benadrukt, werken deze commerciële toe-eigeningen van zijn werk als hedendaagse “mythologieën”, die de tegenstrijdigheden van ons systeem blootleggen terwijl ze deze van binnenuit ondermijnen. Zijn dodo’s, afgebeeld op luxe tassen of koffiebekers, dringen het dagelijks leven binnen als dubbele agenten van de verbeelding.
Het succes van Kim onder verzamelaars in de twintiger en dertiger jaren is geen toeval. Hij spreekt rechtstreeks tot een generatie die, zoals Mark Fisher heeft bedacht, leeft in een “kapitalistisch realisme” waarin het makkelijker lijkt om het einde van de wereld dan het einde van het kapitalisme voor te stellen. Zijn dromerige dodo’s zijn verzetsfiguren voor degenen die weigeren zich neer te leggen bij een voorgevormde toekomst.
Het dagelijkse ritueel van Kim, die schildert van 5 uur ‘s ochtends tot 17 uur, gaat niet alleen over persoonlijke discipline. Het is een vorm van wat Michel Foucault “zorg voor zichzelf” noemde, een praktijk van vrijheid die verloopt via de beheersing van zijn tijd en zijn lichaam. In een wereld die geobsedeerd is door flexibiliteit en permanente beschikbaarheid, wordt het handhaven van een regelmatig ritme een daad van verzet.
















