Luister goed naar me, stelletje snobs, Louis Fratino is een van de weinige hedendaagse kunstenaars die werkelijk begrijpt wat het betekent om een lichaam te bewonen. Niet alleen een lichaam bezitten, maar het volledig bewonen, met al zijn sensaties, verlangens, kwetsbaarheden. Door zijn werk te bekijken, staan we oog in oog met een picturale fenomenologie die de grootste inzichten van Maurice Merleau-Ponty over onze verhouding tot de wereld via het lichaam oproept. Fratino herinnert ons eraan dat de ware missie van kunst is om ons onze eigen corporealiteit te laten voelen. Zijn werk is niet simpelweg een viering van het mannelijk lichaam of homo-erotiek, dat zou een verschrikkelijk simplistische lezing zijn, maar een diepe verkenning van wat het betekent om geïncarneerd te zijn in een wereld waar virtualiteit en afstand onze tweede natuur zijn geworden.
Het lichaam bij Fratino is nooit anoniem. Het draagt altijd een naam, een geschiedenis, een intimiteit. Of hij nu een slapende minnaar schildert in “Four Poster Bed” (2021) of lichamen die elkaar omhelzen in “Kissing Couple” (2019), elk onderwerp is zowel specifiek als universeel. Kijk hoe hij de fysieke details behandelt, haren, plooien, gewrichten, met een aandacht die anatomie verandert in een emotionele topografie. Criticus Roberta Smith heeft deze kwaliteit perfect gevangen toen ze schreef dat zijn schilderijen “warm zijn van het genot van het thuis blijven, van gedeelde intimiteit. En ze zijn ook warm van picturale aandacht en geleerde kennis, die vergelijkend onderzoek door de kijker uitnodigen. Bijna elke penseelstreek en merk, elk meubeldetail en lichaamsbeharing, heeft een eigen leven.”[1]
Deze betrokkenheid bij de fenomenologie van het lichaam is niet zonder precedent in de kunstgeschiedenis. Maar waar Fratino zich onderscheidt, is in zijn vermogen om deze bezorgdheid te verenigen met een radicale herwaardering van modernistische tradities. Hij beperkt zich niet tot het imiteren van Picasso, Matisse of Hartley, hij verteert ze en herconfigureert ze door het prisma van een hedendaagse queer ervaring. Neem “I keep my treasure in my ass” (2019), een titel ontleend aan het boek “Vers un communisme gay” van Mario Mieli. Het werk stelt de kunstenaar voor die zichzelf via zijn rectum geboren laat worden, een krachtige visuele metafoor die een orgaan, dat vaak wordt gereduceerd tot zijn seksuele of scatologische functie, transformeert in een plaats van identiteitscreatie en zelfgeneratie.
Dit doek, getoond tijdens de 60e Biënnale van Venetië, illustreert perfect hoe Fratino een modernistisch vocabulaire ontvouwt, de gezichten met kubistische geometrie, de expressionistische vervormingen van het lichaam, om een ervaring te articuleren die modernisten zoals Picasso, ondanks hun genie, nooit zouden hebben durven uitdrukken. Een criticus merkte op dat mensen voor dit werk “bijna in de rij stonden om voor dit schilderij te gaan staan en daarna grinnikten of fysieke reacties hadden.”[2] Deze viscerale reactie is precies wat Merleau-Ponty beschreef als “het vlees van de wereld”, dat moment waarop onze waarneming en de waargenomen wereld elkaar ontmoeten in een dans van wederzijdse erkenning.
De Merleau-Pontyaanse fenomenologie leert ons dat we geen ontsloten geesten zijn die de wereld van buitenaf observeren, maar belichaamde wezens, geïntegreerd in het weefsel van de realiteit zelf. Ons lichaam is geen simpel object onder andere objecten, maar ons middel om een wereld te hebben. Fratino lijkt deze waarheid op instinctief niveau te begrijpen. In “Washing in the Sink” wast een naakte man zich na de liefde, een alledaagse handeling die wordt getransformeerd in een ritueel van het opnieuw bewonen van het lichaam. Het is niet de seksuele daad die de kunstenaar hier interesseert, maar het moment erna, wanneer we ons weer volledig bewust worden van onze corporealiteit.
Merleau-Ponty schrijft in “Oog en Geest”: “De schilder ‘brengt zijn lichaam mee’, zegt Valéry. En inderdaad, men ziet niet hoe een Geest zou kunnen schilderen. Het is door zijn lichaam aan de wereld te lenen dat de schilder de wereld in schilderkunst verandert.”[3] Fratino brengt zeker zijn lichaam naar elk doek, niet als een narcistische oefening, maar als een fenomenologische gave. Zijn schildertechniek zelf, de dikke materialiteit van zijn verf, zijn getextureerde penseelstreken, zijn palet dat afwisselt tussen aardse warmte en oceanische kilte, weerspiegelen deze bezorgdheid voor de geleefde ervaring van het lichaam.
Deze fenomenologische benadering strekt zich uit voorbij de expliciet erotische scènes om alle aspecten van het belichaamde bestaan te omvatten. De stillevens van Fratino, zoals “My Meal” (2019) of “Polaroids on the kitchen counter” (2020), onthullen een vergelijkbare gevoeligheid. Alledaagse voorwerpen, een ei op toast, een kerstomaatje, verspreide polaroids, worden weergegeven met dezelfde liefdevolle aandacht als naakte lichamen. Want voor Merleau-Ponty en Fratino is er geen ontologische scheiding tussen het lichaam en de wereld waarin het leeft; ze zijn allebei geweven in dezelfde lichamelijke stof van de realiteit.
“Ik hou ervan dat de schilderijen korstig, dik en lichamelijk zijn”, vertrouwt de kunstenaar toe.[4] Deze verklaring onthult zijn betrokkenheid bij een schilderkunst die niet louter representatie is, maar belichaming. Zijn werken tonen niet alleen lichamen; zij zijn zelf lichamen, met hun eigen textuur, gewicht en aanwezigheid.
Wat Fratino deelt met Merleau-Ponty is de overtuiging dat onze relatie met de wereld fundamenteel prereflexief is, verankerd in de zintuiglijke waarneming vóór enige intellectuele analyse. Wanneer we “Metropolitan” (2019) bekijken, een scène in een homobar waar lichamen zich vermengen in een compacte ruimte, “lezen” we niet simpelweg een voorstelling van queersociale relaties; we voelen de warmte, de nabijheid, de textuur van deze ervaring intenser. Het werk spreekt direct tot ons lichaam en omzeilt zo de louter cognitieve interpretatie.
Maar de fenomenologie van Merleau-Ponty is niet slechts een simpele theorie over waarneming; het is ook een theorie over intersubjectiviteit. Ons lichaam is niet alleen dat wat ons toegang geeft tot de wereld, maar ook wat ons in staat stelt om de ander te erkennen als een belichaamd subject vergelijkbaar met onszelf. Het is precies deze intersubjectieve dimensie die Fratino verkent in zijn portretten van geliefden en vrienden. In “Me and Ray” of “Tom” is de blik nooit objectiverend; hij erkent altijd de ander als een belichaamd subject, met een eigen interioriteit.
Zoals Merleau-Ponty schrijft in “Fenomenologie van de waarneming”: “Het lichaam van de ander is geen object voor mij, noch het mijne voor hem… Het is een andere wijze van lijf-zijn.”[5] De figuren in de schilderijen van Fratino worden nooit gereduceerd tot objecten van verlangen; ze behouden altijd hun mysterie, hun autonomie. Zelfs in de expliciet seksuele scènes, zoals “Kiss” waarin een man anulingus uitvoert op een ander, is er een erkenning van de ander als subject.
Deze intersubjectieve erkenning strekt zich uit voorbij seksuele partners om ook familie te omvatten. In “My sister’s boys” schildert Fratino twee jonge naakte jongens, omlijst door een donkere deur. Dit werk zou gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden in onze hyperwaakzame cultuur, maar zoals de titel aangeeft, zijn het zijn neefjes. Door ze zo te schilderen weigert Fratino de overmatige seksualisering van kinderlijke naaktheid en erkent hij dat kinderen ook belichaamde wezens zijn. Hij creëert een continuïteit tussen alle vormen van belichaming, die van de minnaar, de vriend, het kind, zonder ze op hetzelfde niveau te reduceren.
Deze fenomenologische benadering krijgt een bijzondere resonantie in de Italiaanse context waar de tentoonstelling “Satura” plaatsvindt. In een land waar de extreemrechtse regering van Giorgia Meloni zware beperkingen oplegt aan homosexuele ouders, zelfs lesbische moeders van sommige geboorteaktes verwijdert, worden de schilderijen van Fratino fenomenologische daden van verzet. Ze bevestigen dat lichamelijke ervaring de door de staat of religie opgelegde categorieën overstijgt.
Fratino zelf erkent deze politieke dimensie, terwijl hij weigert die te reduceren tot een expliciete boodschap: “Ik voelde veel druk vanwege de politieke situatie in Italië, hoe moeilijk het voor queer personen is om een gezin te hebben. Misschien had ik de verantwoordelijkheid om iets te creëren dat heel duidelijk was over zijn positie. Maar uiteindelijk schilder ik niet zo. Ik creëer een werk intuïtief of onbewust, nooit erg duidelijk over zijn standpunt. Het gaat erom in een geleefd leven te zijn.”[6]
Deze nadruk op “geleefd leven” eerder dan een ideologische houding is diep fenomenologisch. Voor Merleau-Ponty gaat ervaring altijd vooraf aan theoretisering; ons zijn-in-de-wereld is altijd rijker en ambiguër dan onze pogingen om het te conceptualiseren. Evenzo zijn de schilderijen van Fratino nooit terug te brengen tot een politieke boodschap, ook al passen ze onvermijdelijk in een politieke context.
Deze benadering heeft Fratino soms kritiek opgeleverd, met name vanwege het vermeende gebrek aan vertegenwoordiging van transgender of raciaal gemarginaliseerde personen. Zijn antwoord is veelzeggend: “Schilderijen hebben een publiek, maar wanneer ik ze maak, hebben ze dat niet. Ik praat tegen mezelf, dus ik heb geen verplichtingen naar een idee van gemeenschap in mijn eigen atelier, dat de enige privé en heilige plek is die ik in de wereld heb.”[7] Deze bevestiging van het atelier als een fundamentele fenomenologische ruimte, waar de kunstenaar engageert in een belichaamde dialoog met zijn eigen ervaring, resoneert diep met de gedachte van Merleau-Ponty.
Want voor zowel de filosoof als de kunstenaar is de waarheid geen abstracte constructie die aan de wereld wordt opgelegd, maar een openbaring die voortkomt uit onze lichamelijke betrokkenheid met haar. Fratino werkt “intuïtief of onbewust”, waarbij zijn schilderende lichaam in dialoog is met de wereld in plaats van een vooropgezette visie op te leggen. Zoals hij uitlegt: “Schilderen is een plezier en ik wil dat dat zo blijft. Hoe zou je de huid maken? Hoe zou je het hout maken? Of dit blad in plaats van dat blad? Het is pure kleur, het is textuur, en ik geniet ervan om deze raadsels op te lossen.”[8]
Deze vreugde in het oplossen van de “materiële raadsels” van het schilderen roept op wat Merleau-Ponty noemde “de ondervraging van het schilderij”, de manier waarop de beeldende kunst vragen stelt aan het zichtbare die de conceptuele filosofie niet kan stellen. Wanneer Fratino zich afvraagt hoe hij de huid of het hout moet weergeven, gaat het niet slechts om een technisch probleem, maar om een ontologische vraag over de aard van deze substanties, over hun wijze van verschijnen aan ons belichaamde bewustzijn.
Criticus Durga Chew-Bose heeft deze kwaliteit treffend verwoord toen ze schreef dat “Fratino’s dromerige blik op erotiek zich richt op details die anders banale perspectieven opwindend maken.”[9] Deze aandacht voor zintuiglijke details die het banale transformeren in openbaring staat centraal in de fenomenologische benadering. Voor Merleau-Ponty is het wonder van perceptie juist haar vermogen om het buitengewone in het gewone te onthullen, om de wereld te laten lijken alsof we haar voor het eerst zien.
Fratino deelt deze fascinatie voor het getransfigureerde alledaagse. Zijn schilderijen van huiselijke taferelen, ontbijt, rust, lezen, zijn doordrenkt met een aanwezigheid die ze verheft boven het alledaagse zonder er los van te raken. In “Garden at Dusk” (2024) dut een man aan een tafel terwijl een ander achter bloemen verzorgt. Deze ogenschijnlijk alledaagse scène wordt een meditatie over verschillende vormen van lichamelijke bewoning van de wereld, de overgave aan de slaap aan de ene kant, de tactiele betrokkenheid bij de planten aan de andere.
Deze transfiguratie van het alledaagse maakt deel uit van een lange schildertraditie, van Vermeer tot Bonnard, die Fratino erkent als invloed. Maar waar hij zich onderscheidt, is in zijn vermogen deze traditie te doordrenken met een hedendaagse queersensitiviteit zonder het te reduceren tot louter identiteits-politiek. Zoals Harry Tafoya opmerkt, zijn zijn schilderijen “minder bezig met formele kwesties en meer met de extase van het vastleggen van impulsieve inzichten in alternatieve bestaanswijzen en het nastreven daarvan in het licht.”[10]
Dit nastreven van het licht is letterlijk in veel werken van Fratino, waar natuurlijk licht een grote rol speelt. In “Waking up first, hard morning light” (2020) transformeren de stralen van de ochtendzon een gewone scène, een slapende man, in een fenomenologische openbaring. Deze bezorgdheid voor licht roept de reflecties van Merleau-Ponty op over het schilderen van Cézanne, waar licht niet slechts een optisch fenomeen is maar een manifestatie van het “vlees van de wereld”.
Voor Fratino heeft dit licht een specifieke persoonlijke en geografische kwaliteit. “De hele zomer is het licht het licht van Maryland”, zegt hij, verwijzend naar zijn geboortestad.[11] Deze observatie resoneert met wat Merleau-Ponty “stijl” noemt, die unieke manier waarop elk lichaam de wereld bewoont en waarneemt. Onze waarneming is nooit neutraal of universeel; ze wordt altijd gekleurd door onze geïncarneerde geschiedenis, onze herinneringen, onze perceptuele gewoonten.
Het merleau-pontiaanse begrip “stijl” maakt ook de eclectische schilderaanpak van Fratino begrijpelijk. Zijn werk mengt vrijelijk modernistische invloeden, Picasso, Matisse, Hartley, De Pisis, zonder ooit in pastiche of steriele citaat te vervallen. Deze invloeden zijn volledig geassimileerd, getransformeerd door zijn eigen perceptuele “stijl”. Zoals hij uitlegt: “Ik denk dat schilderen altijd bestaat uit het herinterpreteren, of recyclen, van iets dat je eerder hebt gezien. In mijn geval specifiek wil ik de compositie of het onderwerp van het modernisme, Picasso of Matisse, lenen, maar de figuren herontwerpen als mensen die ik persoonlijk goed ken.”[12]
Deze herontwerp verandert radicaal het modernistische vocabulaire. De kubistische lichamen van Picasso, vaak gekenmerkt door een gewelddadige objectivering van het vrouwelijke lichaam, worden bij Fratino herkenningsplaatsen voor intersubjectieve relaties tussen mannen. De oriëntalistische odaliskes worden heringesteld als hedendaagse homoseksuele mannen in hun eigen huiselijke ruimte, waarmee ze de traditie van de heteroseksuele mannelijke blik ondermijnen. Zoals Joseph Henry opmerkt, “Als een homoseksuele gevoeligheid het modernisme intact houdt, valt een queere variant het aan, benut zij zijn strategieën volledig, of degradeert het modernisme tot een loutere historische categorie.”[13]
Fratino balanceert tussen deze posities, soms onderhoudt hij het modernisme intact, soms ondermijnt hij het radicaal. Maar wat constant blijft, is zijn betrokkenheid bij een geïncarneerde fenomenologie van het alledaagse. Zijn schilderijen zijn nooit louter stijl-oefeningen of intellectuele commentaren op de kunstgeschiedenis; ze zijn altijd verankerd in de geleefde ervaring.
Zoals Merleau-Ponty schreef: “De fenomenologische wereld is niet de explicatie van een voorafgaand zijn, maar de grondslag van het zijn.”[14] Evenzo zijn de schilderijen van Fratino niet de uitleg van een vooraf bestaande realiteit, maar de creatie van een perceptuele wereld waarin nieuwe manieren van zijn ontstaan. Zijn naakte mannen “representeren” niet slechts hedendaagse homo-erotiek; ze vormen een fenomenologische ruimte waar verlangen tussen mannen een legitieme manier van zijn-in-de-wereld wordt.
Deze fenomenologische grondslag verklaart waarom het werk van Fratino zulke sterke reacties oproept, zowel positief als negatief. Zijn geplande tentoonstelling in het Des Moines Art Center in Iowa werd geannuleerd toen hij erop stond “New Bedroom” op te nemen, waarin twee naakte mannen seks hebben. Wat hem verraste, was niet zozeer de mogelijke aanstoot, maar “de angst dat die er zou kunnen zijn. Ik vind dat echt triest want het toonde een heel laag verwachtingspatroon aan voor de gemeenschap die het misschien had gevierd.”[15]
Dit verhaal onthult de blijvende kracht van geïncarneerde kunst om gevestigde normen te verstoren. In een steeds virtueler en ontlichaamder wordende cultuur, waarin lichamelijke ervaring ofwel gecommercialiseerd of gewist wordt, vormen de resoluut lichamelijke schilderijen van Fratino een fenomologische daad van verzet. Ze benadrukken dat het lichaam, in al zijn seksuele, zintuiglijke en sociale specificiteit, de primaire locatie van ons zijn-in-de-wereld blijft.
Deze weerstand is niet alleen politiek of identitair; ze is ontologisch. In “Fenomenologie van de waarneming” schrijft Merleau-Ponty: “Ik sta niet voor mijn lichaam, ik ben in mijn lichaam, of liever ik ben mijn lichaam.”[16] Deze radicale verklaring vat perfect samen wat de schilderijen van Fratino ons uitnodigen te erkennen: dat wij geen ontlichaamde geesten zijn die onze lichamen van buitenaf observeren, maar fundamenteel belichaamde wezens waarvan alle ervaring gevormd en mogelijk gemaakt wordt door ons lichamelijk bestaan.
In een wereld waarin digitale virtualiteit en conceptuele abstractie steeds meer onze ervaring domineren, wordt deze fenomenologische erkenning een bijna revolutionaire daad. De schilderijen van Fratino, met hun zinnelijke viering van vlees, textuur, licht en lichamelijke intimiteit, herinneren ons eraan wat we dreigen te verliezen wanneer we ons te ver verwijderen van onze verankering in de materiële wereld.
Maar ze bieden ons ook een visie op wat een meer volledig belichaamd bestaan zou kunnen zijn, een bestaan waarin plezier, tederheid, zintuiglijke nieuwsgierigheid en intersubjectieve erkenning geen uitzonderingen maar de norm zouden zijn. Zoals de kunstenaar zelf schrijft: “Er is een zoektocht naar een mooi leven in de schilderkunst, ik denk dat ik de schilderkunst gebruik om daar dichter bij te komen.”[17]
Deze zoektocht naar een “mooi leven” door fenomenologische betrokkenheid bij de wereld resoneert diep met het filosofische project van Merleau-Ponty. Voor hem en voor Fratino is het doel niet zomaar de wereld te theoretiseren of te representeren, maar om deze vollediger, bewuster en zinnelijker te bewonen.
De schilderijen van Louis Fratino nodigen ons uit onze eigen vleeselijkheid te herontdekken, niet als een object dat wij bezitten, maar als de wijze waarop wij een wereld hebben. Ze herinneren ons eraan dat ons lichaam niet simpelweg een vat van sensaties of een instrument van verlangen is, maar de plek van ons zijn, het punt waar wij en de wereld elkaar ontmoeten en elkaar wederzijds creëren. In een artistiek landschap dat vaak wordt gedomineerd door abstracte conceptualisatie of oppervlakkige provocatie, vormt deze fenomenologische uitnodiging misschien wel de meest waardevolle en duurzame bijdrage van Fratino aan de hedendaagse kunst.
- Roberta Smith, geciteerd in “Louis Fratino”, Wikipedia.
- Alex Needham, “Ik kan niet wachten om mezelf te schilderen als ik oud en hobbelig ben: de sensuele wereld van Louis Fratino”, interview met de kunstenaar.
- Maurice Merleau-Ponty, “Het oog en de geest”, Éditions Gallimard, 1964.
- Simon Chilvers, “Louis Fratino zou graag intiem willen worden”, The Financial Times, 27 september 2024.
- Maurice Merleau-Ponty, “Fenomenologie van de waarneming”, Éditions Gallimard, 1945.
- Alex Needham, “Ik kan niet wachten om mezelf te schilderen als ik oud en hobbelig ben: de sensuele wereld van Louis Fratino”, The Guardian, 29 oktober 2024.
- Ibid.
- Ibid.
- Durga Chew-Bose, “Openingen: Louis Fratino”, Artforum, maart 2021.
- Harry Tafoya, “Schilderijen van vrienden en geliefden wiens innerlijk om hen heen gloeit”, Hyperallergic, 16 mei 2019.
- Durga Chew-Bose, “Openingen: Louis Fratino”, Artforum, maart 2021.
- Stefano Pirovano, “Opkomende kunstenaars om in de gaten te houden: Louis Fratino”, Conceptual Fine Arts, 20 februari 2018.
- Joseph Henry, “Liefde en eenzaamheid: Queering modernismen in figuratieve schilderkunst”, Momus, 1 augustus 2019.
- Maurice Merleau-Ponty, “Fenomenologie van de waarneming”, Éditions Gallimard, 1945.
- Alex Needham, “Ik kan niet wachten om mezelf te schilderen als ik oud en hobbelig ben: de sensuele wereld van Louis Fratino”, The Guardian, 29 oktober 2024.
- Maurice Merleau-Ponty, “Fenomenologie van de waarneming”, Éditions Gallimard, 1945.
- Alex Needham, “Ik kan niet wachten om mezelf te schilderen als ik oud en hobbelig ben: de sensuele wereld van Louis Fratino”, The Guardian, 29 oktober 2024.
















