Luister goed naar me, stelletje snobs, Marc Quinn (geboren in 1964) is ongetwijfeld de Britse kunstenaar die onze zekerheden over het menselijk lichaam sinds de jaren 1990 het meest heeft uitgedaagd. Dit is een man die er niet voor terugdeinst om om de vijf jaar bijna 5 liter bloed te laten afnemen om zijn bevroren zelfportret “Self” te creëren, een uitgehouwen hoofd dat kunstmatig in leven wordt gehouden bij -18°C dankzij een geavanceerd koelsysteem. Een meedogenloze en compromisloze metafoor van onze existentiële kwetsbaarheid die ons rechtstreeks terugvoert naar de reflecties van Martin Heidegger over het zijn-voor-de-dood. Quinn confronteert ons met onze eindigheid met een klinische koelheid die slechts wordt geëvenaard door die welke nodig is om zijn bloed te bewaren.
Leven en dood zijn voortdurend met elkaar verweven in zijn werk, als twee zijden van dezelfde medaille die hij onafgebroken voor onze ogen laat draaien. Zijn werk onthult een bijna morbide obsessie met het behoud van het levende, zoals blijkt uit zijn monumentale installatie “Garden” (2000) in de Prada Stichting in Milaan: duizenden bloemen bevroren voor de eeuwigheid in siliconen bij -20°C. Een stilleven in de meest letterlijke zin, dat ons terugvoert naar de gedachte van Schopenhauer over de ijdelheid van alle dingen en de illusie van permanentie. Deze bloemen zijn tegelijkertijd dood en onsterfelijk, kunstmatig bewaard in een staat van perfectie die de tijd tart maar afhankelijk blijft van een elektrische voeding. Quinn speelt voortdurend met onze tegenstrijdigheden, hij spot met onze wens naar eeuwigheid terwijl hij onze afhankelijkheid van technologie benadrukt.
Deze dualiteit tussen leven en dood komt ook terug in zijn serie DNA-portretten, vooral die van Sir John Sulston, Nobelprijswinnaar, gemaakt van zijn genetisch materiaal gekweekt in een agar-gel. Het werk belichaamt perfect de spanning tussen de individuele uniciteit die is gecodeerd in ons DNA en de universaliteit van onze biologische conditie. Het is een paradoxaal zelfportret dat niets toont van het fysieke voorkomen van het onderwerp, terwijl het letterlijk de instructies bevat om het volledig opnieuw te creëren.
Maar misschien bereikt Quinn het hoogtepunt van zijn reflectie over het lichaam en schoonheid in zijn serie witte marmeren sculpturen van gehandicapte personen. Zijn monumentale standbeeld van Alison Lapper, zwanger, dat tussen 2005 en 2007 op de vierde sokkel van Trafalgar Square werd getoond, veroorzaakte een ware schok in het Londense landschap. Door een vrouw zonder armen tegenover de kolom van admiraal Nelson, zelf een arm geamputeerd, te plaatsen, doorbreekt Quinn op meesterlijke wijze de codes van de klassieke beeldhouwkunst en onze vooroordelen over handicap. Hiermee sluit hij aan bij de reflecties van Michel Foucault over de relatie tussen macht en lichaamstandaarden, en bevraagt hij openlijk wat onze maatschappij als “normaal” of “abnormaal” beschouwt.
Deze serie, getiteld “The Complete Marbles”, omvat verschillende sculpturen van mensen die geboren zijn met ontbrekende of geamputeerde ledematen. Met het gebruik van het witte marmer uit Carrara, het nobele materiaal bij uitstek van de klassieke beeldhouwkunst, verheft Quinn deze “onvolledige” lichamen tot iconen. Hij dwingt de toeschouwer zijn eigen vooroordelen over schoonheid en fysieke perfectie onder ogen te zien. Deze werken vieren de verschillen niet, maar bevestigen de menselijke waardigheid in al haar manifestaties.
Provocatie bij Quinn is nooit vrijblijvend, het dient altijd een diepere filosofische gedachte over onze relatie tot het lichaam en identiteit. Neem zijn serie gouden sculpturen van Kate Moss in onmogelijke yogahoudingen: achter de schijnbare viering van een popicoon schuilt een felle kritiek op onze spektakelmaatschappij en haar nieuwe totems. Quinn transformeert het lichaam van het model in een soort hedendaagse idool, aansluitend bij de analyses van Guy Debord over de commercialisering van lichamen en de tirannie van beelden. “Siren” (2008), zijn sculptuur van 18-karaats goud van Kate Moss, is een moderne Venus die onze nieuwe cultussen en waarden bevraagt.
Zijn werk over transseksuelen en extreme lichaamsmodificaties drijft deze reflectie over vloeiende identiteit nog verder. Door middel van zijn hyperrealistische sculpturen van Buck Angel en Allanah Starr bevraagt Quinn de grenzen tussen mannelijk en vrouwelijk, natuurlijk en kunstmatig. Hij oordeelt niet, hij toont, met een klinische precisie die doet denken aan de anatomische platen uit de renaissance. Maar waar renaissancekunstenaars het functioneren van het menselijk lichaam probeerden te begrijpen, bevraagt Quinn wat het betekent mens te zijn in het tijdperk van plastische chirurgie en synthetische hormonen.
Deze verkenning van lichamelijke transformaties komt tot een hoogtepunt in zijn serie sculpturen van personen die hun uiterlijk radicaal hebben veranderd, zoals “Cat Man” Dennis Avner die chirurgisch werd veranderd om op een katachtig dier te lijken. Quinn documenteert deze vrijwillige metamorfoses met dezelfde objectiviteit als bij zijn andere onderwerpen, en dwingt ons na te denken over de grenzen van persoonlijke identiteit en lichaamsautonomie. Deze werken stellen de duizelingwekkende vraag: hoe ver kunnen we gaan in het wijzigen van ons lichaam zonder onszelf te verliezen?
De kunstenaar deinst nergens voor terug om ons ongemakkelijk te laten voelen, zoals met zijn doeken met rauw vlees uit de serie “Flesh Paintings”. Deze bloedige stillevens roepen de ’afgeslachte’ figuren van Rembrandt op, maar ook de karkassen van Francis Bacon, en creëren een fascinerende dialoog tussen traditionele schilderkunst en hedendaagse kunst. Quinn dwingt ons recht in het gezicht te kijken wat we doorgaans liever negeren: de ruwe materialiteit van ons bestaan, onze diep vleeselijke natuur.
Vlees, menselijk of dierlijk, is alomtegenwoordig in zijn werk. In “The Way of the Flesh” (2013) plaatst hij het naakte lichaam van een zwangere vrouw naast stukken rauw vlees, waardoor een verontrustende visuele spanning ontstaat tussen het leven in wording en de dood van het vlees. Dit monumentale werk van meer dan 5 meter lang confronteert ons met onze eigen ambivalentie over vleesconsumptie en onze conditie als vleesetende wezens.
Zijn verkenning van de grenzen van het menselijk lichaam krijgt een bijzonder radicale wending met zijn marmeren sculpturen van gigantische embryo’s uit de serie “Evolution”. Door deze nauwelijks ontwikkelde levensvormen buitensporig te vergroten, creëert Quinn een vervreemdend effect dat ons doet anders kijken naar het wonder van het leven. Hij sluit hiermee aan bij de vraagstukken van Peter Sloterdijk over anthropotechniek en de toekomst van de mens in het tijdperk van genetische manipulaties. Deze monumentale embryo’s zijn als moderne sfinxen die ons bevragen over onze toekomst als soort.
Quinn is ook een meedogenloze chroniqueur van onze tijd, zoals blijkt uit zijn serie “History Paintings” die in 2009 begon. Deze monumentale schilderijen en wandtapijten die actuele foto’s reproduceren, zoals onlusten, demonstraties, rampen, transformeren de mediastroom in hedendaagse fresco’s. De kunstenaar positioneert zich hier binnen een traditie die teruggaat tot de grote geschiedenis-schilderijen, maar neemt de ontgoochelde blik van Walter Benjamin aan op geschiedenis als een opeenhoping van puin.
Deze politieke dimensie van zijn werk is de laatste jaren nog sterker geworden. Zijn project “Our Blood” (2019), waarbij bloed werd verzameld van duizenden donoren, waarvan de helft vluchtelingen zijn, getuigt van zijn groeiende betrokkenheid bij maatschappelijke kwesties. Door letterlijk het bloed van vluchtelingen en niet-vluchtelingen te mengen, creëert Quinn een krachtige metafoor voor onze gemeenschappelijke menselijkheid.
Zijn laatste project, “A Surge of Power (Jen Reid)” dat stiekem werd geplaatst op de sokkel van het neergehaalde standbeeld van Edward Colston in Bristol in 2020, toont zijn vermogen om krachtig deel te nemen aan het publieke debat. Door het standbeeld van een slavenhandelaar te vervangen door dat van een activiste van Black Lives Matter, beperkt Quinn zich niet tot commentaar op de actualiteit, hij neemt actief deel aan het herschrijven van de geschiedenis en haar symbolen.
Nog recenter markeert zijn tentoonstelling “Light into Life” in de botanische tuinen van Kew (2024) een nieuw keerpunt in zijn praktijk. Zijn monumentale sculpturen van gepolijst staal die de omliggende natuur weerspiegelen, creëren een fascinerende dialoog tussen het kunstmatige en het natuurlijke. Deze serie, geïnspireerd door geneeskrachtige planten, onderzoekt onze complexe relatie met de natuur, tussen exploitatie en behoud, vernietiging en regeneratie.
Quinn verandert complexe filosofische vragen in visueel indrukwekkende werken die ons direct aanspreken. Of hij nu werkt met bloed, marmer of bevroren bloemen, hij slaagt er altijd in beelden te creëren die duurzaam in ons geheugen gegrift blijven, terwijl ze fundamentele vragen oproepen over onze conditie. Zijn kunst is als een vervormde spiegel die ons een beeld teruggeeft dat tegelijk vertrouwd en vreemd verontrustend is.
Deze capaciteit om visuele provocatie te combineren met conceptuele diepgang maakt van Quinn een unieke kunstenaar in het hedendaagse landschap. Zijn werken schokken niet alleen; ze dwingen ons na te denken over essentiële kwesties: wat is identiteit in het tijdperk van lichaamsmodificatie? Wat is de status van het lichaam in een technologische samenleving? Hoe kun je verschil representeren zonder in voyeurisme of meelij te vervallen?
Marc Quinn wordt gezien als een van de belangrijkste kunstenaars van zijn generatie, juist omdat hij niet probeert ons te behagen maar ons aan het denken te zetten. In een hedendaagse kunstwereld die vaak meer bezig is met de waardering van kunstenaars dan met betekenis, behoudt zijn aanpak zeldzame radicaliteit en relevantie. Hij herinnert ons eraan dat kunst niet bedoeld is om onze muren te decoreren, maar om ons te confronteren met wie we zijn, in al onze schoonheid en ons monsterlijke.
Voor de snobs die nog steeds denken dat hedendaagse kunst slechts een grote grap is, zou ik zeggen dat Quinn precies het tegenovergestelde is: een kunstenaar die alle middelen inzet om de grote vragen van onze tijd te onderzoeken. Zijn werken zijn geen gadgets bedoeld om indruk te maken, maar denkmachines die ons nog lang blijven bezighouden nadat we ze hebben gezien. Terwijl onze wereld haar oriëntatie lijkt te verliezen, biedt zijn werk ons niet kant-en-klare antwoorden, maar essentiële vragen over wat het betekent om mens te zijn in de 21e eeuw.
















