Luister goed naar me, stelletje snobs, laten we het hebben over Philip Taaffe (geboren in 1955), die visuele alchemist die zichzelf ziet als de grote archivaris van de kunstgeschiedenis maar in werkelijkheid veel meer is dan dat. Misschien ken je hem van zijn appropriatie uit de jaren 80, maar laat me je zeggen dat je de essentie van zijn werk totaal niet begrepen hebt.
Kijk aandachtig naar zijn monumentale werken, deze visuele getuigenissen die de simpele notie van appropriatie overstijgen. Taaffe is geen eenvoudige kopiist, zoals sommige bekrompen geesten ons willen doen geloven. Nee, hij is eerder wat Walter Benjamin een “dialectische verzamelaar” zou noemen, die vormen en symbolen met chirurgische precisie manipuleert waar een neurochirurg jaloers op zou zijn. Zijn doeken zijn laboratoria waarin hij het DNA van de kunstgeschiedenis onderzoekt en visuele hybriden creëert die elke simplistische categorisering tarten.
De eerste eigenschap van zijn werk ligt in zijn complexe relatie met de historische abstractie. Wanneer Taaffe de “zips” van Barnett Newman of de optische motieven van Bridget Riley toe-eigent, is dat niet uit intellectuele luiheid of loutere postmoderne citatie. Nee, hij voert een ware alchemistische transmutatie van deze referenties uit. Zoals Rosalind Krauss zou hebben geanalyseerd, maakt hij een “uitbreiding van het veld” van de abstractie, waarbij hij creëert wat ik een “picturale metastructuur” zou noemen. In “We Are Not Afraid” (1985) neemt hij niet enkel het motief van Newman over, maar buigt, vervormt en laat het spiralen als een visueel DNA dat zich oneindig repliceert. Dit werk is geen onderdanige hulde, het is een confrontatie, een gespannen dialoog met de kunstgeschiedenis die herinnert aan wat Theodor Adorno zei over de negatieve dialectiek: de tegenstelling wordt zelf de motor van de creatie.
Zijn druk-, collage- en overlagetechnieken zijn niet slechts technische procedures, maar filosofische middelen die de aard van originaliteit in kunst bevragen. Zoals John Berger zou benadrukken, is elke laag van zijn werken een andere “manier van zien” die zich opstapelt om een nieuwe visuele realiteit te creëren. Zeefdruk is niet langer slechts een reproductiemiddel, maar wordt een instrument voor de ontologische transformatie van het beeld. Deze benadering doet sterk denken aan de theorie van de “technische reproduceerbaarheid” van Benjamin, maar dan tot het uiterste doorgevoerd.
De tweede eigenschap van zijn werk is zijn transculturele benadering van het ornament. Taaffe beperkt zich niet tot het platleggen van islamitische, Byzantijnse of tribale motieven als een visuele toerist op zoek naar exotisme. Nee, hij creëert wat Geoffroy de Lagasnerie een kritische gedachte over culturele toe-eigening zou noemen. Zijn werken worden culturele onderhandelingsruimtes waar motieven hun geografische specificiteit verliezen om een nieuwe universaliteit te verwerven. In “Screen with Double Lambrequin” (1989) vermengen oosterse motieven zich met westerse referenties in een macabere dans die culturele grenzen overstijgt.
Wat bijzonder interessant is, is de manier waarop Taaffe deze ornamentale referenties gebruikt, niet als louter versieringen, maar als structurele elementen die het conceptuele gewicht van het werk dragen. Lucy Lippard zou deze benadering waarschijnlijk als een paradoxale vorm van “ontstoffelijking van de kunst” hebben beschouwd, waarbij het ornament, traditioneel als oppervlakkig beschouwd, juist de grondslag van betekenis wordt.
Zijn complexe composities, met hun gelaagde lagen en verweven motieven, creëren wat Linda Nochlin zou identificeren als een “ondermijning van de traditionele hiërarchieën van de kunst”. Ornament is niet langer ondergeschikt aan structuur, het wordt de structuur zelf. Deze benadering doet denken aan hoe sommige hedendaagse filosofen zoals Jacques Rancière denken over de “verdeling van het zintuiglijke”: Taaffe herverdeelt de kaarten van de visuele hiërarchie en creëert een nieuw esthetisch regime waarin het ornamentale en het structurele onlosmakelijk verbonden zijn.
Neem “Imaginary Garden with Seed Clusters” (2013), waar botanische motieven zich transformeren tot een dubbele visuele helix die tegelijk aan DNA en middeleeuwse verluchtingen doet denken. Dit werk is niet slechts een simpele viering van de natuur, het is een diepe meditatie over de structuur van het leven en de kunst zelf. Natuurlijke vormen worden er culturele tekens, en vice versa, in een voortdurende wisselwerking die doet denken aan Claude Lévi-Strauss’ theorieën over het wilde denken.
Zijn praktijk van marmeren en decalcomanie is niet slechts een eenvoudige decoratieve techniek, maar een metafoor voor historische sedimentatie, een manier om tijd in de schilderachtige ruimte te materialiseren. Elke verflagen wordt een tijdelijke laag, wat Arthur Danto zou noemen een “transfiguratie van het alledaagse” waarbij de techniek zelf een filosofische betekenis draagt.
De oppervlakkige critici die hem herleiden tot een simpele appropriatist uit de jaren 80 missen volledig de complexiteit van zijn project. Taaffe citeert niet alleen de kunstgeschiedenis, hij verteert, transformeert en regenereert deze. Zijn werken zijn tijdreis-machines die de grotten van Lascaux verbinden met de nieuwste ontwikkelingen in de moleculaire biologie, alles in een visueel ballet van duizelingwekkende complexiteit.
De kunstenaar creëert wat Michel Foucault een “picturale heterotopie” zou noemen, een ruimte waar verschillende temporaliteiten en culturen simultaan bestaan. In zijn recentste werken, zoals “Painting with Diatoms and Shells” (2022), duwt hij deze logica nog verder, door composities te creëren waarin microscopische vormen van het zeeleven veranderen in kosmische motieven. Dit werk is geen simpele wetenschappelijke illustratie, maar een diepe meditatie over de structuren die aan elke levensvorm ten grondslag liggen.
Zijn techniek van “litho-scraping”, ontwikkeld tijdens de pandemie, is niet enkel een technische innovatie, maar een existentiële reactie op onze tijd van ongeremde digitale reproductie. Door lithografische inkt op glasplaat te gebruiken, creëert hij beelden die oscilleren tussen fossiele afdruk en digitaal hologram, waarmee hij onze relatie tot de materialiteit van het beeld in een almaar virtueler wordende wereld bevraagt.
In tegenstelling tot sommige hedendaagse kunstenaars die zich beperken tot het meeliften op markttendensen, graaft Taaffe diep in de lagen van visuele geschiedenis, waarbij hij iets creëert wat Roland Barthes een “nulde graad van schilderkunst” zou noemen, waar elke schilderachtige handeling gelijktijdig een affirmatie en een vraagstelling is. Zijn werken zijn geen eindproducten, maar lopende processen, visuele laboratoria waarin de kunstgeschiedenis constant wordt heruitgevonden.
En laat niemand mij vertellen dat zijn werk te intellectueel of elitair is. Integendeel, hij creëert wat Jacques Rancière een democratische “deling van het zintuiglijke” zou noemen, waar iedere toeschouwer het werk op zijn eigen niveau kan binnengaan, hetzij door pure visuele sensatie, hetzij door de meest verfijnde conceptuele analyse. Zijn composities zijn als complexe muzikale partituren die gewaardeerd kunnen worden om hun oppervlakkige melodie evenals hun diepe harmonische structuur.
Taaffe herinnert ons eraan dat ware innovatie niet bestaat uit het wissen van het verleden, maar uit een kritische en creatieve heruitvinding ervan. Zijn werken zijn denkmachines die ons dwingen onze relatie tot geschiedenis, cultuur en de natuur zelf te heroverwegen. Het gaat niet simpelweg om schilderkunst, maar om een ware visuele epistemologie die onze meest fundamentele zekerheden over kunst en haar functie in de hedendaagse samenleving ter discussie stelt.
En als u nog altijd denkt dat Taaffe slechts een vaardige manipulator is van historische referenties, dan hebt u de diepgang van zijn project niet begrepen. Het gaat niet om citaat maar om transformatie, niet om toe-eigening maar om transfiguratie. Elk van zijn werken is een microkosmos die de hele geschiedenis van de kunst bevat, niet als een dood museum, maar als een levend organisme in voortdurende evolutie.
In een wereld waar hedendaagse kunst vaak lijkt te zijn verloren tussen het cynisme van de markt en conceptuele leegte, toont Taaffe ons dat het nog steeds mogelijk is om werken te creëren die zowel intellectueel stimulerend als visueel prachtig zijn. Hij herinnert ons eraan dat schilderkunst niet dood is, maar dat ze zich blijft heruitvinden, mits men de moed heeft om te duiken in haar donkerste diepten om nieuwe mogelijkheden te ontginnen.
















