Luister goed naar me, stelletje snobs. Terwijl jullie pronken op vernissages met lauwe champagne, is er een kunstenaar die ervoor heeft gekozen zich een heel decennium te begraven in zijn atelier. Qiu Ruixiang, geboren in 1980 in Shaanxi, is er niet een die probeert te behagen of zich te conformeren aan de dictaten van de hedendaagse kunstmarkt.
In een wereld waar kunstenaars zich uitputten in het cultiveren van hun imago op sociale media, heeft Qiu de radicale keuze van isolement gemaakt. Van 2003 tot 2013 sloot hij zich op in zijn atelier in Xi’an en schilderde dag na dag, jaar na jaar, als een zenmonnik die zijn soetra’s heeft ingewisseld voor penseelstreken. Deze vrijwillige terugtrekking doet denken aan Heideggers opvatting van kunst als plaats voor de openbaring van de waarheid. Voor Heidegger is een kunstwerk niet slechts een esthetisch object, maar een gebeurtenis waarbij de waarheid wordt gerealiseerd. Qiu belichaamt die zoektocht naar waarheid in zijn ascetische praktijk, ver weg van de spotlights en het rumoer van de kunstwereld.
Zijn doeken worden bewoond door eenzame figuren, vaak mannelijk, die onzichtbare lasten dragen in beperkte en donkere ruimtes. Deze silhouetten doen denken aan de mythe van Sisyphus zoals hernomen door Albert Camus. Maar waar Camus in het repetitieve labeur van Sisyphus een vorm van vreugdevolle revolte zag, lijken Qiu’s figuren gevangen in een diepe melancholie, alsof ze het gewicht van het bestaan zelf meedragen. Walter Benjamin sprak over de aura van het kunstwerk als de unieke verschijning van het verre, hoe dichtbij ook. De schilderijen van Qiu bezitten deze bijzondere aura, deze spookachtige aanwezigheid die ons herinnert aan onze eigen existentiële eenzaamheid.
Het kleurenpalet van de kunstenaar is net zo somber als de diepste lagen van de menselijke psyche. Zijn koude alizarinekleurige tinten en kleverige grijzen creëren een benauwende sfeer die doet denken aan de “Black Paintings” van Goya. Maar in tegenstelling tot Goya, die de demonen van de samenleving schilderde, verkent Qiu de innerlijke demonen, die ons allen bezitten maar die we liever negeren. Zijn figuren met vervormde proporties, met overdreven grote handen en voeten, roepen eerder een dissectie van de menselijke ziel op dan een anatomische analyse.
Deze verkenning van het innerlijke weerklinkt met de reflecties van Maurice Merleau-Ponty over de fenomenologie van de perceptie. Voor de Franse filosoof is het lichaam niet slechts een object in de ruimte, maar het voertuig van ons zijn in de wereld. De figuren van Qiu, met hun overdreven lichamelijkheid, belichamen deze spanning tussen het zijn-in-de-wereld en het verlangen zich terug te trekken. Hun houding, vaak gebogen onder het gewicht van een onzichtbare last, drukt een vorm van passieve weerstand uit tegen de verticaal opgelegd door de moderne samenleving.
Als sommige critici in zijn werk een vorm van regressie naar een verouderd expressionisme zien, missen ze de essentie. Qiu probeert zich niet te plaatsen binnen een bepaalde schildertraditie of de hedendaagse schilderkunst te revolutioneren. Zijn benadering lijkt meer op die van een archeoloog van de menselijke ziel, die steeds dieper graaft in de lagen van onze collectieve psyche. Zoals Gaston Bachelard schreef in “La Poétique de l’espace”, “het poëtische beeld is niet onderhevig aan een druk. Het is geen echo van een verleden. Het is eerder het omgekeerde: door de schittering van een beeld weerklinkt het verre verleden in echo’s, en men ziet nauwelijks tot welke diepte deze echo’s zich uitstrekken, zich voortplanten en doven.”
De doeken van Qiu resoneren juist van deze echo’s. Zijn anonieme figuren, gevangen in claustrofobische ruimtes, reflecteren onze eigen conditie als wezens gevangen in de onzichtbare structuren van de hedendaagse maatschappij. Zijn hardnekkige weigering van de regels van de kunstmarkt, zijn vrijwillige isolement, zijn schildertechniek waarbij de verf barst en afbladdert, vormen allemaal een vorm van stille maar onwrikbare weerstand tegen de commercialisering van de kunst.
De materiële aard van zijn werken, met hun dikke verflagen en getormenteerde oppervlakken, getuigt van een fysieke strijd met het medium. Elk doek is het resultaat van een gevecht handgemeend met de verf, herinnerend aan de reflecties van Georges Didi-Huberman over de dialectiek van beelden. Voor hem is het beeld niet slechts een voorstelling, maar een slagveld waar tegenstrijdige krachten elkaar bevechten. De schilderijen van Qiu zijn precies dat: slagvelden waar licht en duisternis, aanwezigheid en afwezigheid, zwaarte en lichtheid elkaar bestrijden.
Jullie mogen je blijven vergapen aan steriele conceptuele installaties of betekenisloze performances. Ondertussen zet Qiu Ruixiang in zijn atelier in Xi’an zijn onwankelbare verkenning van de diepten van de menselijke ziel voort, en creëert werken die, in tegenstelling tot zoveel anderen, de tand des tijds zullen doorstaan. Niet omdat ze in de mode zijn of voldoen aan de verwachtingen van de markt, maar juist omdat het hen niet interesseert. Zijn authentieke en diep persoonlijke benadering is een daad van verzet die respect afdwingt.
















