Luister goed naar me, stelletje snobs, ik ga jullie vertellen over een kunstenaar die jullie burgerlijke zekerheden door elkaar haalt: Reza Derakshani, geboren in 1952 in Sangsar, Iran. Een schepper die niet alleen schildert, maar een visuele symfonie componeert waarin traditie en moderniteit krachtig met elkaar botsen, zodat je uit je Louis XV-fauteuil valt.
Laten we beginnen met zijn innige relatie met de natuur en het ballingschap. Opgegroeid in een zwarte tent op de top van een Iraanse berg, groeide Derakshani op temidden van paarden en velden met wilde blauwe en gele bloemen. Deze primitieve nomadische ervaring is geen simpel biografisch detail om indruk te maken op je vrienden tijdens je chique diners. Nee, het is de bron van zijn revolutionaire techniek: hij gebruikt dakteer als basis, ja, je leest het goed, DAKTEER!, voordat hij lagen kleur, goud, zilver, email en zand aanbrengt.
Deze benadering doet denken aan de experimenten van Robert Rauschenberg met zijn “Combines”, maar Derakshani duwt het concept nog verder. Hij creëert textuurvolle oppervlakken die lijken te ademen, te vibreren, alsof de materie zelf levend is. Dit is wat Walter Benjamin de “aura” van het kunstwerk zou noemen, maar hier is deze letterlijk tastbaar. Je kunt bijna de geur van de Iraanse steppen ruiken die uit zijn doeken opstijgt, gemengd met de scherpere geur van industrieel teer. Deze dualiteit tussen natuur en kunstmatigheid is niet toevallig; ze belichaamt de permanente spanning tussen traditie en moderniteit die zijn hele oeuvre doordringt.
De serie “Hunting”, begonnen in 2007, illustreert deze fusie perfect. Derakshani neemt het traditionele jachtthema over, dat alomtegenwoordig is in de klassieke Perzische kunst, maar hij deconstrueert het met een geweld dat Willem de Kooning aan het lachen zou hebben gemaakt. De ruiters gaan op in explosies van kleur die zowel herinneren aan Perzische miniaturen als aan de Amerikaanse abstracte expressionisme. Het is alsof Jackson Pollock besloot de fresco’s van Persepolis te herontwerpen nadat hij drie flessen wijn had gedronken.
Deze toe-eigening is geen stijlmiddel om de conservatoren van westerse musea te behagen. Nee, het is een ware confrontatie tussen twee werelden, een schilderijstrijd waarbij traditie geen keurslijf is maar een springplank naar creatieve vrijheid. Theodor Adorno sprak over de “negatieve dialectiek” als middel om binaire tegenstellingen te overstijgen, welnu, Derakshani geeft hier een meesterlijke demonstratie van op zijn doeken.
Het tweede thema dat zijn werk doorkruist, is dat van ballingschap en vervreemding, maar pas op, niet in de klagende zin zoals sommige hedendaagse kunstenaars ons voorspiegelen. Derakshani transformeert deze ervaring in een explosieve creatieve kracht. Nadat hij Iran verliet na de islamitische revolutie van 1979, heeft hij in New York, Italië, Dubai gewoond, en nu verdeelt hij zijn tijd tussen Austin en Istanbul. Dit moderne nomadische bestaan echoot zijn jeugd in de Iraanse bergen en creëert een fascinerende tijdlus die zijn kunst voedt.
In zijn serie “Garden Party” creëert hij kunstmatige paradijzen die symbolen zijn van verlies en het verlangen om terug te keren. De composities lijken te zweven tussen hemel en aarde, alsof ze in een onbepaald tijd-ruimte zijn opgehangen. Deze werken doen denken aan wat Gilles Deleuze “onbepaalde ruimtes” noemde, ontterritorialiseerde plaatsen die ontsnappen aan enige poging tot geografische of culturele categorisatie.
De manier waarop hij kleur gebruikt in deze werken is absoluut verbluffend. Diepe blauwtinten botsen met gloedrode kleuren en creëren een kleurenspanning die het netvlies doet trillen. Het is alsof Mark Rothko besloot onder invloed te schilderen terwijl hij naar traditionele Perzische muziek luisterde. Overigens mogen we niet vergeten dat Derakshani ook muzikant is; hij werkte zelfs samen met John Densmore van de Doors, en deze muzikale dimensie komt tot uiting in het visuele ritme van zijn composities.
Zijn techniek is zo verfijnd dat je docent hedendaagse kunst er jaloers op zou zijn. Hij plaatst niet zomaar elementen naast elkaar, hij laat ze letterlijk samensmelten in een unieke visuele alchemie. Figuren verschijnen uit abstracte achtergronden als geesten, om zich vervolgens weer oplossen in het schildermateriaal. Dit is wat Maurice Merleau-Ponty “het vlees van de wereld” noemde, die interface waar het zichtbare en het onzichtbare elkaar ontmoeten en verstrengelen.
Het resultaat is een werk dat de gebruikelijke categorieën van de kunstgeschiedenis overstijgt. Derakshani is noch een “Oosterse” noch een “Westerse” kunstenaar, hij is beide en geen van beiden tegelijk. Hij creëert een unieke visuele taal die deze simplistische dichotomieën doorbreekt. Zijn kunst is te zien in het Metropolitan Museum of Art in New York, het British Museum in Londen, het Russische Museum in Sint-Petersburg, en geloof me, dat is geen toeval.
Dus de volgende keer dat je iemand hoort zeggen dat hedendaagse kunst ons niets meer te leren heeft, sleep diegene dan met geweld voor een doek van Derakshani. En als hij het dan nog steeds niet begrijpt, dan is hij waarschijnlijk te druk bezig met het bewonderen van zijn collectie Monet-reproducties die hij op Wish heeft gekocht.
















