Luister goed naar me, stelletje snobs, het is tijd om te praten over een kunstenaar die het establishment verstoort met zijn neoklassieke benadering die voor sommige puristen te “commercieel” is: Richard MacDonald, geboren in 1946 in Californië. Deze voormalige illustrator die beeldhouwer werd nadat in de jaren 1980 zijn atelier en volledige schilderkunstige oeuvre door brand werden verwoest, verdient het om zonder vooroordelen nader bekeken te worden.
Laten we beginnen met wat meteen opvalt in zijn werk: zijn bijna obsessieve vermogen om beweging in brons vast te leggen. MacDonald is niet zomaar een virtuoze technicus van het menselijke lichaam in actie, hij is een choreograaf van metaal die de zwaartekracht transformeert in visuele poëzie. Zijn samenwerking met het Cirque du Soleil is geen toeval, het vertegenwoordigt de perfecte fusie tussen zijn obsessie met het atletische lichaam en zijn zoektocht naar een transcendente schoonheid. Zijn acrobaten gevangen in brons doen sterk denken aan de bewegingsvastleggingfotografie van Eadweard Muybridge, maar dan met een extra dimensie: die van pure, rauwe, sensuele emotie.
Wat fascinerend is, is de manier waarop MacDonald categorisch het gebruik van fotografie in zijn creatieve proces weigert. Hij werkt uitsluitend met levende modellen, laat hen uren poseren en observeert hen zoals een wetenschapper een natuurverschijnsel zou bestuderen. Deze benadering doet denken aan de methode van Rodin, die hij overigens als een grote invloed noemt. Maar waar Rodin probeerde de getormenteerde ziel van zijn onderwerpen te onthullen, viert MacDonald de atletische perfectie en beheersing van het lichaam. Het is een interessante paradox: hij gebruikt traditionele technieken om diep hedendaagse werken te creëren.
Neem bijvoorbeeld zijn monumentale sculptuur “The Flair”, ongeveer 8 meter hoog, gemaakt voor de Olympische Spelen van Atlanta in 1996. Dit werk belichaamt perfect zijn artistieke filosofie. Het stelt niet zomaar een gymnast in volle actie voor, het legt dat onmeetbare moment vast waarop het menselijke lichaam de wetten van de fysica tart. Het is een viering van wat Roland Barthes “het nulpunt van het schrijven” noemde, maar dan toegepast op beeldhouwkunst: het moment waarop techniek zo beheerst is dat ze verdwijnt om plaats te maken voor pure expressie.
Deze obsessie met fysieke perfectie zou gemakkelijk kunnen vervallen in kitsch of een eenvoudig technische oefening. Maar MacDonald vermijdt deze valkuil door zijn werken te doordrenken met een dramatische spanning die ze verheft boven de eenvoudige voorstelling. Zijn dansers, atleten en acrobaten zijn niet zomaar mooi, ze zijn subliem in de Kantiaanse zin van het woord, waardoor ze tegelijkertijd bewondering en duizelingwekkendheid oproepen.
Het tweede thema dat door zijn werk loopt, is zijn complexe relatie met de klassieke traditie. MacDonald wordt vaak bekritiseerd vanwege zijn “academisme”, alsof dat een schande is in de wereld van de hedendaagse kunst. Maar deze kritiek mist het belangrijkste punt. Zijn neoklassicisme is geen nostalgische terugval, het is een bewuste provocatie tegen de modernistische orthodoxie. In een artistieke wereld geobsedeerd door deconstructie en abstractie durft MacDonald te beweren dat de klassieke schoonheid nog steeds haar plaats heeft.
Zijn reeks samenwerkingen met het Royal Ballet in Londen, met name zijn werk met danser Carlos Acosta en zijn monumentenproject voor Dame Ninette de Valois, onthult een kunstenaar die actief in dialoog gaat met de kunstgeschiedenis. Er schuilt iets diep subversiefs in de manier waarop hij de visuele taal van het classicisme gebruikt om werken te creëren die rechtstreeks tot de hedendaagse toeschouwer spreken. Dit is wat Walter Benjamin een “dialectisch beeld” zou hebben genoemd, een werk dat gelijktijdig in het verleden en het heden bestaat.
Zijn sculpturen voor Cirque du Soleil, permanent tentoongesteld in het Bellagio in Las Vegas, illustreren deze spanning perfect. Ze zijn technisch perfect, zoals een academisch beeldhouwwerk uit de 19e eeuw zou zijn, maar hun onderwerp en energie zijn resoluut hedendaags. Het is alsof Praxiteles gereïncarneerd is om moderne circusacrobaten te beelden.
De controverse rond zijn praktijk van gelimiteerde edities verdient nadere beschouwing. Zijn critici verwijten hem te veel exemplaren te produceren, alsof zeldzaamheid het enige criterium voor artistieke waarde is. Dit is een kritiek die meer onthult over de staat van de kunstmarkt dan over de intrinsieke waarde van zijn werk. MacDonald staat volledig achter zijn wens om zijn kunst toegankelijk te maken voor een breder publiek, terwijl hij uitzonderlijke kwaliteitsnormen voor elk stuk handhaaft.
Zijn benadering van het creatieve proces is bijzonder interessant. Hij begint met kleine kleischetsen, die hij “maquettes” noemt, waarbij hij de vorm blijft bewerken totdat die precies de essentie vangt van de beweging die hij wil weergeven. Dit proces doet denken aan de methode van Giacometti, maar met een radicaal ander doel. Waar Giacometti probeerde de existentiële essentie van zijn onderwerpen vast te leggen, streeft MacDonald naar het vastleggen van hun fysieke vitaliteit.
MacDonald creëert persoonlijk een originele patina voor elk werk, een complex chemisch proces dat zijn sculpturen hun karakteristieke kleur geeft. Dit is geen eenvoudig technisch detail, maar een integraal onderdeel van zijn artistieke taal. De manier waarop het licht speelt op deze bewerkte oppervlakken voegt een kinetische dimensie toe aan reeds dynamische werken.
De COVID-19 crisis markeerde een keerpunt in zijn praktijk. Gedwongen zijn ateliers te sluiten en zijn personeel sterk te verminderen, wendde hij zich tot een meer introspectieve benadering. Zijn nieuwe werken, zoals “Origins”, verkennen meer universele en metafysische thema’s. Het is alsof de gedwongen pauze hem in staat stelde zijn gebruikelijke bezorgdheden te overstijgen en iets diepers te bereiken.
Wat bijzonder opvallend is in zijn recente ontwikkeling, is zijn wijze van benadering van genderkwesties. Zijn nieuwe sculpturen plaatsen vaak vrouwelijke figuren op hoge torens, waardoor ze worden getransformeerd tot belichamingen van idealen. Deze benadering zou problematisch kunnen lijken binnen een traditionele feministische lezing, maar MacDonald ondermijnt dit door figuren te creëren die zowel geïdealiseerd als krachtig autonoom zijn.
Zijn werk roept belangrijke vragen op over de plaats van schoonheid in hedendaagse kunst. In een artistieke wereld die vaak het concept boven de uitvoering stelt, durft MacDonald te stellen dat technische virtuositeit en het nastreven van schoonheid nog steeds geldige doelstellingen zijn. Dit is een standpunt dat doet denken aan de argumenten van Arthur Danto over het einde van de kunst, maar met een andere conclusie: in plaats van de oude vormen op te geven, heruitvindt MacDonald ze voor onze tijd.
De relatie van MacDonald met de kunstmarkt is complex. Zijn commercieel succes is onmiskenbaar, zijn werken worden verzameld door grote bedrijven zoals AT&T en IBM, en zijn openbare monumenten zijn wereldwijd zichtbaar. Maar juist dat succes lijkt hem soms tegen te werken in bepaalde artistieke kringen, alsof populariteit onverenigbaar is met artistieke diepgang.
Wat interessant is, is hoe MacDonald deze sterke commerciële positie gebruikt om zijn eigen artistieke doelen na te streven. Hij heeft een geavanceerd productiesysteem gecreëerd waarmee hij een strikte kwaliteitscontrole kan handhaven op elke editie van zijn beelden, terwijl hij de vrijheid behoudt om te experimenteren met nieuwe vormen en ideeën.
De pandemie van 2020 bracht MacDonald ertoe zijn aanpak te heroverwegen. Met de sluiting van zijn galerieën in Las Vegas en Londen bevond hij zich in een positie waarin hij kon creëren zonder de onmiddellijke druk van de markt. Deze nieuwe vrijheid weerspiegelt zich in meer experimentele, meer persoonlijke werken. Het is alsof de crisis hem in staat stelde zich te heruitvinden, een nieuwe artistieke stem te vinden.
Zijn benadering van de opleiding van kunstenaars, via zijn internationale ateliers, onthult een andere kant van zijn artistieke persoonlijkheid. Hij beperkt zich niet tot creëren; hij zoekt actief naar het overdragen van zijn vakmanschap en visie. Dit staat haaks op het beeld van de eenzame kunstenaar en suggereert een bredere kijk op de rol van kunst in de samenleving.
MacDonald vertegenwoordigt een fascinerend paradox in de hedendaagse kunst: een kunstenaar die traditionele technieken gebruikt om diep moderne werken te creëren, die commercieel succes kent terwijl hij artistieke integriteit behoudt, die lichamelijke schoonheid viert terwijl hij metaphysische vragen onderzoekt. Zijn werk dwingt ons onze vooroordelen over wat hedendaagse kunst zou moeten zijn te heroverwegen.
De levensloop van MacDonald herinnert ons eraan dat kunstgeschiedenis geen lineaire vooruitgang is naar steeds meer abstractie of conceptualisering, maar eerder een constant dialoog tussen verschillende benaderingen en visies. In dit dialoog is zijn stem uniek en noodzakelijk, ook al stoort hij sommige gevestigde dogma’s.
Voor degenen die zijn werk willen afdoen als te commercieel of te toegankelijk, zeg ik dit: echte subversie in de hedendaagse kunst betekent misschien niet choqueren of deconstrueren, maar durven schoonheid te creëren in een wereld die er wanhopig naar verlangt. MacDonald doet precies dat, zonder compromissen en zonder excuses.
















