Luister goed naar me, stelletje snobs, marketing heeft eindelijk de kunst verzwolgen. Richard Orlinski (geboren in 1966 in Parijs) belichaamt perfect deze overwinning van het kapitalisme op de artistieke creatie. Deze voormalige makelaar die in 2004 “kunstenaar” werd, biedt ons het droevige schouwspel van een volledige industrialisatie van kunst, getransformeerd tot een gewoon consumptieproduct voor een maatschappij die hunkert naar oppervlakkig vermaak.
In deze artistieke maskerade speelt Orlinski de rol van perfecte ondernemer van de 21ste eeuw, die de codes van de popcultuur beheerst met een vaardigheid die Andy Warhol zelf zou laten verbleken. Maar waar Warhol herhaling en mechanische reproductie gebruikte als scherpe kritiek op de consumptiemaatschappij, omarmt Orlinski zonder kritische afstand de pure commerciële logica. Zijn geometrische dieren in schreeuwerige kleuren, in serie geproduceerd als auto’s op een lopende band, belichamen de definitieve overwinning van de handel op de kunst.
Deze benadering verwijst ons rechtstreeks naar de overwegingen van Theodor Adorno over de cultuurindustrie. In zijn “Dialectiek van de Rede” toonde de Duitse filosoof reeds aan hoe de standaardisering van kunst haar van elke kritische inhoud berooft om het te veranderen in louter vermaak. Orlinski drijft deze logica tot het uiterste: zijn sculpturen zijn niet meer dan verheerlijkt afgeleide producten, eindeloos afgeleid om aan alle budgetten te voldoen, van de kleine Mickey à 45 euro tot de monumentale gorilla van enkele miljoenen.
De kunstenaar claimt trots zijn wens om kunst te “democratiseren”, maar deze vermeende democratisering is in werkelijkheid slechts volledige onderwerping aan de wetten van de markt. Zijn “concept” Born Wild, geregistreerd als handelsmerk bij de INPI (Institut national de la propriété industrielle in Frankrijk), illustreert deze opzettelijke verwarring tussen artistieke creatie en marketing perfect. Zijn eindeloze samenwerkingen met luxe merken en zijn optredens in realityshows of op de radio maken af van de kunst als louter een uitbreiding van het reclamegebied.
Walter Benjamin had ons gewaarschuwd in “Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid”: mechanische reproductie dreigde de kunst haar “aura” te doen verliezen, die uniciteit die haar diepe culturele waarde bepaalt. Orlinski gaat verder: hij maakt van dit verlies van aura zijn handelswaar. Zijn sculpturen, industrieel gereproduceerd, proberen niet eens meer de illusie van enige artistieke authenticiteit te handhaven. Ze aanvaarden volledig hun status als koopwaar, net als die Pac-Man figuurtjes die hij in serie maakt voor het grootste plezier van “verzamelaars” die op zoek zijn naar een financiële belegging.
De echte prestatie van Orlinski is niet artistiek, maar ondernemend. Hij heeft begrepen dat in onze spektakelmaatschappij, om het begrip van Guy Debord te gebruiken, het beeld belangrijker is dan de inhoud. Het artistieke leegte van zijn producties doet er dan ook niet toe, zolang de marketingverpakking maar opvallend genoeg is. Zijn glanzende gorilla’s en chromen panters zijn slechts luxe avatars van een samenleving die definitief elke artistieke eis heeft opgegeven ten voordele van uitsluitend vermaak.
Deze industrialisatie van de kunst bereikt haar hoogtepunt in zijn “atelier” waar meer dan 150 mensen werken. We zijn ver weg van het traditionele kunstenaarsatelier: het is een ware massaproductiefabriek, waar de werken worden vervaardigd als gewone consumptiegoederen. De hand van de kunstenaar is verdwenen, vervangen door gestandaardiseerde industriële processen die een perfect op de markt afgestemde productie waarborgen.
De verdedigers van Orlinski zullen misschien aanvoeren dat hij alleen maar de sporen volgt van Jeff Koons of Damien Hirst in deze industrialisatie van de kunst. Maar waar deze laatsten nog een zekere kritische reflectie op de status van het kunstwerk in het tijdperk van totale commercialisering behouden, beperkt Orlinski zich tot het reproduceren van de meest afgezaagde codes van de popcultuur, zonder enige kritische afstand. Zijn geometrische dieren zijn slechts driedimensionale logo’s, geregistreerde merken die worden afgeleid tot afgeleide producten zoals elk ander tekenfilmfiguur.
Het is veelzeggend dat zijn grootste commerciële successen samenwerkingen zijn met Disney of luxe merken. Kunst is niet meer dan een excuus om te verkopen, een culturele verpakking die helpt om de zuivere commerciële transactie door te slikken. Wanneer Orlinski verklaart dat hij de “codes” van de hedendaagse kunst wil “breken”, onderwerpt hij zich in werkelijkheid slechts aan de veel strengere codes van marketing en winstgevendheid.
Deze totale onderwerping aan commerciële imperatieven vertaalt zich in een esthetiek van gemak. Zijn sculpturen zijn ontworpen om onmiddellijk te bevallen, zonder inspanning om te begrijpen, zonder confrontatie met enige artistieke alteriteit. Het is een kunst die “toegankelijk” wil zijn, maar deze toegankelijkheid is slechts een andere naam voor nivellering naar beneden, voor standaardisatie die elke ruwe rand, elke ware uniciteit elimineert.
De hoogste ironie is dat Orlinski zich presenteert als een rebel die de conventies van de kunstwereld opschudt. In werkelijkheid is hij slechts de meest geslaagde vertegenwoordiger van een systeem dat kunst heeft veranderd in een eenvoudige economische sector naast andere. Zijn commerciële successen bevestigen slechts de totale overwinning van de markt op kunst, de reductie van elke creatie tot haar enige marktwaarde.
De tragedie is dat deze triomf van marketing op kunst zelfs niet meer als problematisch wordt ervaren. Integendeel, het wordt gevierd als een “democratisering”, alsof het kunnen kopen van een plastic reproductie van een sculptuur voor enkele tientallen euro’s een culturele vooruitgang betekent. Men vergeet dat ware kunst nooit als primaire functie heeft gehad “toegankelijk” of “populair” te zijn, maar ons te confronteren met een unieke visie op de wereld, ons uit onze intellectuele en esthetische comfortzones te halen.
Het Orlinski-systeem vertegenwoordigt zo de logische voltooiing van een samenleving die elke ware artistieke ambitie heeft opgegeven ten gunste van puur commerciële entertainment. Zijn sculpturen zijn niet meer dan verfijnde decoratieve objecten, sociale markers die hun eigenaren in staat stellen hun vermeende “goede smaak” en koopkracht te etaleren. Kunst is dood, leve de marketing!
In deze wereld waar kunst niet meer is dan een tak van entertainment, is Orlinski inderdaad een koning. Niet een koning-kunstenaar, maar een koning-koopman die begrepen heeft dat het uiterlijk van kunst winstgevender is dan kunst zelf. Zijn creaties zullen niet in de kunstgeschiedenis blijven, maar ze zullen perfect getuigen van onze tijd: die waarin kunst definitief capituleerde voor de krachten van de markt.
Deze capitulatie is des te opvallender omdat ze plaatsvindt zonder enige weerstand, zonder enige kritische reflectie. De dieren van Orlinski, met hun gladde oppervlakken en knallende kleuren, zijn de perfecte totems van een samenleving die elke diepte heeft opgegeven ten gunste van permanent spektakel. Ze vertellen ons niets over de wereld, confronteren ons met geen enkele alteriteit, zetten ons tot geen enkele reflectie aan. Ze zijn er gewoon, glanzend en leeg, als de luxueuze etalages van een winkelcentrum.
















