Luister goed naar me, stelletje snobs! Richard Prince (geboren in 1949) is niet zomaar een kunstenaar die je met zijn brutale toeëigeningen laat fronsen. Nee, hij is de grote onthuller van onze collectieve hypocrisie, de vervormende spiegel die ons onze eigen consumptierijloosheid terugkaatst. Al meer dan vier decennia ontleedt deze geboren Panamakanaal-gebiedinwoner onze samenleving met de chirurgische precisie van een visuele Michel Foucault, en deconstrueert onze culturele mythen met een bijna sadistische verrukking.
In zijn onophoudelijke zoektocht naar deconstructie van de beelden die ons omringen, heeft Prince zich opgewerkt tot de grote deconstructor van onze tijd, degene die, zoals Roland Barthes zou zeggen, ons dwingt voorbij het “studium” te kijken om de ware “punctum” van onze visuele cultuur te bereiken. Zijn artistieke praktijk draait hoofdzakelijk om twee grote assen die onze aandacht verdienen.
Allereerst, diefstal als creatieve daad, herfotografie als instrument van ondermijning. Vanaf het begin in de jaren 1970 koos Prince ervoor om te stelen, ja, ik zei stelen, beelden eerder dan ze te creëren. Werkend in de archieven van Time-Life begon hij advertenties te fotograferen, met name die van Marlboro sigaretten. Het was geen simpele reproductie, maar een vorm van artistiek kannibalisme die Jean Baudrillard zou doen glimlachen. Prince kopieerde niet alleen, hij verslond de essentie van die beelden om het perfecte simulacrum opnieuw tevoorschijn te brengen.
Zijn emblematische serie “Untitled (Cowboys)” is niet simpelweg een toe-eigening van de Marlboro reclamebeelden. Het is een methodische dissectie van het ultieme Amerikaanse mythe: de cowboy. Door deze beelden opnieuw te fotograferen, steelt Prince ze niet enkel, hij ontdoet ze van hun commerciële substantie om hun intrinsieke leegte te onthullen. Zoals Guy Debord zou hebben geanalyseerd, transformeert hij het spektakel in anti-spektakel, de verleidelijke reclame in sociologische openbaring.
Deze cowboys, archetypische figuren van Amerikaanse mannelijkheid, worden onder zijn lens digitale geesten, spookbeelden van onze collectieve wens naar mythologie. Princes herfotografietechniek doet denken aan het concept van “différance” bij Jacques Derrida, waarbij elke nieuwe opname een kloof creëert, een kritische afstand tot het origineel die het verborgen mechanisme onthult.
Maar mis het niet: Prince is geen simpele criticus van de consumptiemaatschappij. Zijn genialiteit ligt in het feit dat hij tegelijk medeplichtige en criticus is van het systeem dat hij manipuleert. Hij is zowel virus als tegengif, gif en remedie. Toen zijn “Untitled (Cowboy)” in 2005 bij Christie’s voor meer dan een miljoen dollar werd verkocht, bewees hij dat zelfs ondermijning een luxe artikel kan worden. Dat is de ironie van zijn aanpak, een ironie die hem tot spirituele erfgenaam van Marcel Duchamp maakt, maar met een perversere, meer hedendaagse dimensie.
Herfotografie bij Prince is geen simpele techniek, het is een visuele filosofie die ons digitale tijdperk van toe-eigening voorafgaat. Lang vóór Instagram en memes begreep hij dat kopieën authentieker kunnen zijn dan het origineel. Walter Benjamin sprak over het verlies van de aura van het kunstwerk in het tijdperk van technische reproductie; Prince gaat verder door te suggereren dat de aura kan migreren, zich verplaatsen en zelfs de kopie zelf besmetten.
De tweede pijler van zijn artistieke praktijk is de obsessie met het Amerikaanse stereotype om een visuele antropologie van verlangen te creëren.
Als de eerste kenmerk van Prince zijn herfotografietechniek is, dan is de tweede onmiskenbaar zijn obsessie met Amerikaanse stereotypen. Zijn series “Nurses”, “Jokes” en “Girlfriends” vormen een visuele antropologie van het Amerikaanse verlangen die Claude Lévi-Strauss zouden doen verbleken.
Neem zijn “Nurse Paintings”: deze verpleegkundigen, getrokken uit pulpromans uit de jaren 1950, zijn geen simpele gerecyclede beelden. Prince transformeert ze in hallucinerende popiconen, doordrenkt met verlangen en angst. In deze gemaskerde gezichten schuilt iets dat doet denken aan Laura Mulvey’s analyse van de male gaze, maar dan omgekeerd. Princes verpleegkundigen zijn zowel objecten van verlangen als dreigende figuren, verleidelijk en castrerend tegelijk. Ze belichamen perfect wat Julia Kristeva het abject noemt, die fascinatie vermengd met afkeer die onze relatie tot het lichaam, ziekte en seksualiteit kenmerkt.
Zijn “Jokes Paintings” zijn misschien wel het meest flagrante voorbeeld van deze verkenning van Amerikaanse stereotypen. Deze vaak vulgaire, seksistische of racistische grappen, geschilderd op monochrome achtergronden, functioneren als linguïstische ready-mades die de vooroordelen en angsten van de Amerikaanse middenklasse onthullen. Prince doet niet alleen maar ze reproduceren, hij monumentaal maakt ze, waardoor deze fragmenten van de populaire cultuur totems worden van ons collectief onbewuste.
De serie “Girlfriends”, met haar motorrijdsters gefotografeerd door hun vriendjes, gaat deze verkenning van genderstereotypen nog verder. Deze amateurfoto’s, opnieuw gefotografeerd en gerecontextualiseerd, worden onder zijn lens een antropologische studie van mannelijk verlangen en vrouwelijke representatie in de biker-subcultuur. Het is alsof Susan Sontag Easy Rider ontmoet in een hedendaagse kunstgalerie.
Wat Princes werk zo verontrustend maakt, is dat het tegelijkertijd kritisch en complisent is, stereotypen aanklaagt terwijl ze ook in stand worden gehouden. Hij is als een virus dat een symbiotische relatie met zijn gastheer is aangegaan. Zijn werk is een vervormde spiegel die ons onze eigen tegenstrijdigheden, onverholen verlangens en onderdrukte vooroordelen terugkaatst.
Prince beperkt zich niet tot het documenteren van deze stereotypen, hij drijft ze tot het absurde. Zijn series fungeren als casestudies over de sociale constructie van verlangen en identiteit in het postmoderne Amerika. Judith Butler zou in zijn werk waarschijnlijk een perfecte illustratie zien van de performativiteit van gender en sociale identiteiten.
De kunstenaar opereert als een perverse etnograaf van het hedendaagse Amerika, die zijn obsessies, neuroses en fantasieën verzamelt en catalogiseert. Maar in tegenstelling tot een echte etnograaf pretendeert hij niet objectief te zijn. Integendeel, hij wentelt zich in subjectiviteit, manipulatie en détournement. Zijn werk is een soort anti-documentaire die meer waarheden over onze samenleving onthult dan eender welke objectieve reportage.
Wat fascineert aan Prince is dat hij deze stereotypen verandert in artistieke fetisjen. Hij voert een soort visuele transsubstantiatie uit, waarbij hij het lood van de populaire cultuur omzet in conceptueel goud. Zijn toe-eigeningen zijn geen simpele kopieën, maar culturele mutaties die de verborgen mechanismen van onze beeldmaatschappij onthullen.
Richard Prince is geen moralist, hij is daar te intelligent voor. Hij is veeleer een diagnostisch arts van onze culturele pathologieën, een Dr. Frankenstein die de verspreide ledematen van ons collectieve imaginair samenvoegt om onthullende monsters te scheppen. Zijn werk is een spiegel die niet zozeer de realiteit weerspiegelt, maar onze fantasieën over de realiteit.
Richard Prince is de kunstenaar die als eerste begreep dat authenticiteit in onze beeldmaatschappij achterhaald is. Er is geen origineel meer om te kopiëren, alleen maar kopieën van kopieën, simulacra die zich oneindig reproduceren. Zijn genie ligt in het omzetten van dit inzicht in een artistieke strategie, waarmee hij een werk creëert dat zowel een symptoom als een diagnose is van onze postmoderne conditie.
Daarom blijft zijn werk ons fascineren en irriteren. Hij is de perfecte kunstenaar van onze tijd, degene die begreep dat in een wereld verzadigd met beelden, stelen creatiever kan zijn dan creëren, en kopiëren authentieker kan zijn dan het origineel. Hij is ons artistieke geweten, degene die ons dwingt onze eigen culturele leegte onder ogen te zien. En juist daardoor is hij onmisbaar.
















