Luister goed naar me, stelletje snobs, want ik ga jullie vertellen over Roberto Fabelo, en jullie zullen ontdekken dat er, voorbij je mondaine vernissages in Saint-Germain des Prés, een Cubaanse kunstenaar bestaat die op verbrande pannen tekent met dezelfde intensiteit als Goya zijn nachtmerries graveerde. Geboren in 1950 in Guáimaro, heeft deze dwangmatige graficus elk beschikbaar oppervlak getransformeerd tot een territorium van artistieke verovering, van de vergeelde pagina’s van een anatomietractaat uit de 19e eeuw tot de muren van het Museo Nacional de Bellas Artes in Havana.
Kijk naar zijn Sobrevivientes die de gevel van het museum beklimmen, deze gigantische kakkerlakken met menselijke hoofden die onmiddellijk de kafkaëske metamorfose oproepen. Maar waar Kafka vastzit in zijn Praags kamertje, laat Fabelo het verhaal exploderen op de muren van Havana. Deze hybride wezens zijn niet slechts literaire illustraties; ze belichamen de veerkracht van het Cubaanse volk, die ultieme overlevenden die, net als kakkerlakken, zelfs een nucleaire apocalyps zouden overleven [1].
Fabelo’s obsessie met Kafka gaat verder dan een loutere verwijzing. In zijn tentoonstelling in Madrid in 2023 toont hij Metamorfose, waarin de protagonist van het verhaal zich verdubbelt en tweekoppig wordt. Deze vermenigvuldiging van perspectieven is niet slechts een formele oefening. Het weerspiegelt de hedendaagse Cubaanse conditie, deze eiland-schizofrenie waarin elke burger moet navigeren tussen meerdere tegenstrijdige realiteiten. De kakkerlak van Kafka wordt bij Fabelo een politieke metafoor, een wezen dat overleeft in de spleten van het systeem.
De kunstenaar drijft deze kafkaëske verkenning voort in zijn monumentale installaties. Wanneer hij deze reusachtige bollen, bedekt met gouden kakkerlakken, aan het plafond hangt (Mundo K), citeert hij niet alleen de Praagse schrijver. Hij creëert een parallel universum waar metamorfose een blijvende toestand wordt, waar mens en insect samensmelten in een macabere dans die zowel doet denken aan de Caprichos van Goya als aan de bureaucratische waanzin van het Proces.
Deze fusie tussen literatuur en beeldende kunst bereikt zijn hoogtepunt wanneer Fabelo zich buigt over García Márquez. Opdracht gekregen om in 2007 een speciale editie van Honderd jaar eenzaamheid te illustreren, beperkt de kunstenaar zich niet tot decoratieve afbeeldingen. Hij duikt in het magisch realisme als een vrijduiker, en komt boven met onmogelijke wezens die altijd al in Macondo leken te hebben gewoond. Zijn vrouwen met vogelhoofden, zijn miniatuurneushoorns die over de rug van een slapende zeemeermin lopen, alles maakt deel uit van dezelfde verhalende logica waarbij het fantastische alledaags wordt.
Maar wees voorzichtig, denk niet dat Fabelo zomaar een geniale illustrator is. Zijn werk aan de pagina’s van het Handboek van de menselijke anatomie van Leo Testut onthult een radicalere aanpak. Door rechtstreeks op deze anatomische platen uit de 19e eeuw te tekenen, begaat hij wat hij zelf een “heiligschennis” [2] noemt. Toch verbergt deze schijnbare vandalisme een subtielere operatie: de transformatie van het medisch lichaam in een poëtisch lichaam, van diagnose in waanzin, van wetenschap in fictie.
Neem Confusion Is Easily Committed, waar skeletachtige handen veranderen in figuren van fatale vrouwen en duivelse koningen. Of Internal, dat het perifere zenuwstelsel transformeert in een wijze, knielende, baardige man. Deze tekeningen zijn geen simpele verfijnde graffiti. Ze voeren een alchemistische transmutatie uit van anatomische kennis in een hallucinante visie, die doet denken aan de collages van Max Ernst, maar met een chirurgische precisie die alleen Fabelo bezit.
De Malecón van Havana wordt in zijn werk een andere tekst om te ontcijferen, een stedelijke pagina waarop de verlangens en frustraties van een heel volk worden geschreven. In Malecón Barroco en Contemplation de la perle, deze monumentale muurschilderingen waar naakte vrouwen het mythische borstwering berijden, schildert Fabelo niet zomaar een plaats. Hij brengt een collectief imaginair in kaart, dat openlucht theater waar het Cubaanse drama zich al decennialang afspeelt.
De kunstenaar transformeert deze zeezijde in een barok podium waar weelderige lichamen, carnavaleske maskers en demonische staarten zich verdringen. Maar kijk beter: tussen de sensuele rondingen en de engelenvleugels verschijnen haken, drietanden en nagels die de muur gewelddadig doorboren. Deze dualiteit tussen lichamelijke viering en dodelijke dreiging doortrekt het gehele werk van Fabelo, alsof Rubens en Bosch samen zouden hebben besloten te schilderen na een avond rum op de Malecón.
Zijn serie Black Plates uit 2002 drijft deze logica tot het absurde. Porseleinen borden tonen “maaltijden” die onmogelijk zijn: een olifant die oog in oog staat met een jager, een afgesneden poppenarm waar een klein hoofd uitsteekt, een hoop uitwerpselen vergezeld van een lepel. Deze perverse stillevens functioneren als visuele haiku’s, fragmenten van een verhaal die weigeren een lineair verhaal te vormen.
De installatie The Weight of Shit (2007) verdient verdere aandacht. Een vintage handelsweegschaal draagt een hoop namaakexcrement en een lepel. De titel speelt met woorden zoals Duchamp met zijn ready-mades, maar de meest voor de hand liggende verwijzing blijft de Merda d’artista van Piero Manzoni. Alleen bewaart Manzoni zijn uitwerpselen in luchtdichte doosjes, terwijl Fabelo ze tentoonstelt, weegt, en kwantificeert. Het is het grote verschil tussen Europese conceptkunst en de Cubaanse noodzaak: hier moet zelfs de uitwerpselen gemeten, geëvalueerd, misschien zelfs verdeeld worden.
De gerecyclede pannen nemen een centrale plaats in in deze economie van overleven. Fabelo stapelt ze op tot totemen (Towers, 2007), hij zet ze samen in de vorm van Cuba (Island, 2006), hij verandert ze in een kathedraal (Cafedral, 2003). Deze versleten voorwerpen worden de bouwstenen van een architectuur van verzet, de zwarte pagina’s waarop hij anonieme gezichten graveert, alsof elke pan het geheugen draagt aan alle maaltijden die ze heeft geserveerd en aan alle maaltijden die ze niet heeft kunnen serveren.
Wanneer hij tekent op deze bodems van pannen, zwartgeblakerd door jarenlange gebruik, doet Fabelo meer dan recyclen. Hij beoefent een archeologie van het alledaagse, graaft sporen uit van gewone levens om ze te veranderen in iconen. De gezichten die uit het roet oprijzen zijn geen individuele portretten, maar collectieve verschijningen, geesten van een huiselijke geschiedenis die niet wil verdwijnen.
De kunstenaar erkent deze dimensie zelf: “Alle Cubanen zijn geboren recyclers” [3]. Maar deze recycling gaat verder dan louter materiële noodzaak. Het is een filosofie, een poëtiek van transformatie waarbij elk weggegooid voorwerp potentieel heilig wordt. Wanneer Silvio Rodríguez hem opdraagt een lied dat spreekt over “het land waar zelfs het afval geliefd is”, raakt hij het hart van Fabelos werkwijze.
Deze transformatie van afval tot kunst vindt zijn monumentaalste expressie in Delicatessen (2015), die gigantische pan volgepoot met honderden vorken, tentoongesteld op de Malecón tijdens de Biënnale van Havana. Het werk functioneert als een stille kreet, een collectieve honger gematerialiseerd in een publieke sculptuur. De vorken die als pijlen zijn geplant veranderen het huishoudelijke gereedschap in een oorlogsbouwwerk, de dagelijkse behoefte in een politieke eis.
Fabelo’s invloeden zijn talrijk en bewust. Hij noemt graag Dürer, Rembrandt, de Hollandse meesters. Maar het is met Goya dat hij de meest complexe relatie onderhoudt. De tentoonstelling MUNDOS: GOYA Y FABELO in Madrid in 2023 plaatst niet alleen de werken naast elkaar. Ze onthult een diepe verwantschap tussen de twee kunstenaars, dezelfde capaciteit om het groteske in het sublieme te veranderen, sociale kritiek in een hallucinatoire visie.
Net als Goya is Fabelo een kroniekschrijver van zijn tijd die platte realisme weigert. Zijn hybride wezens, zijn vogelvrouwen, zijn insectenmannen behoren tot dezelfde traditie van het caprice als vorm van waarheid. Maar waar Goya geworteld blijft in het verlichte Spanje, navigeert Fabelo in het troebele water van het 21e-eeuwse Cuba, tussen endemisch tekort en onmogelijke globalisering.
Het gebruik van geborduurde Chinese zijde in zijn recente schilderijen voegt een extra laag toe aan dit visuele getuigenis. De vooraf bestaande bloemmotieven worden een sluier die de toeschouwer op afstand houdt van het onderwerp, waardoor de figuren nog begeerlijker worden. Deze techniek doet denken aan de experimenten van Sigmar Polke op lakens, maar dan met een geheel Caribische sensualiteit.
In Three-Meat Skewer (2014) zijn drie naakte vrouwen op hoge hakken, getransformeerd in een slak, varken en vogel, gespiesd op een spies, klaar om geconsumeerd te worden. Het beeld is frontaal gewelddadig, maar het geborduurde zijde verleent het een perverse elegantie, alsof Sade illustraties aan Fragonard had opgedragen.
Deze spanning tussen brutaliteit en verfijning doorkruist het hele werk van Fabelo. Zijn meest agressieve installaties (Round, 2015, waarin naakte mannen vorken als geweren dragen terwijl ze op de rand van een gigantische kookpot lopen) staan naast tekeningen van uiterste tederheid op pagina’s van medische boeken.
De kunstenaar weigert makkelijke categoriseringen. Wanneer hem wordt gevraagd of hij zich vrij voelt om zich uit te drukken in Cuba, antwoordt hij: “Ik ben mijn eigen beheerder” [4]. Deze uitspraak is geen diplomatieke ontwijking maar een eis voor artistieke autonomie. Fabelo maakt geen politieke kunst in de partijdige zin van het woord. Hij maakt kunst die politiseert, die elke creatieve handeling verandert in een daad van verzet.
De hangende bollen van de installatie Mundos (2005) vatten deze benadering samen. Vijf bollen bedekt respectievelijk met kogelhulzen (Petromundo), botten (Mundo cero), houtskool, bestek en kakkerlakken zweven in de tentoonstellingsruimte. Elke bol vertegenwoordigt een potentiële ramp: de oliestrijd, uitsterving, milieudestructie, hongersnood, post-apocalyptisch overleven. Maar hun zwevende, bijna sierlijke presentatie verandert deze noodlottige voorspellingen in kosmische mobiles.
Dit vermogen om de afschuw om te zetten in schoonheid, afval in schat, het alledaagse in mythe maakt van Fabelo veel meer dan een “hedendaagse Daumier”. Hij is een visuele alchemist die opereert op de grens van meerdere werelden: tussen Cuba en internationaal, tussen literatuur en beeldende kunst, tussen sociale kritiek en persoonlijke lyriek.
Zijn recente werk getoond bij het Instituto Cervantes onder de titel Grafomanía toont de omvang van deze grafische obsessie. Meer dan 150 tekeningen op alle denkbare oppervlakken, van kraftpapier tot metalen pannen, getuigen van wat de kunstenaar zijn “tekenverslaving” noemt. Maar deze verslaving is geen zwakte. Het is de motor van een creatie die hiërarchieën tussen nobele dragers en noodoppervlakken weigert.
De neushoorns die regelmatig in zijn werk verschijnen, fungeren als persoonlijke totems. In Romantic Rhinos (2016) slaapt een zeemeermin rustig terwijl een kudde miniatuurneushoorns haar rug oversteekt. Het beeld heeft een raadselachtige poëzie, alsof Fabelo een manier heeft gevonden om brute kracht en gratie, realiteit en droom te verzoenen.
Deze verzoening van tegenstellingen definieert misschien het beste de kunst van Fabelo. In een Cubaanse context gekenmerkt door tegenstrijdigheden en onmogelijkheden, heeft hij een visuele taal ontwikkeld die tegelijkertijd vreugde en pijn, overvloed en schaarste, vrijheid en beperking kan omvatten. Zijn voluptueuze vrouwen met engelenvleugels en demonenstaarten belichamen deze fundamentele dualiteit.
De kunstenaar werkt momenteel aan een serie bronzen, een materiaal dat hij beschrijft als “definitief” maar niet definitief gekozen. Deze flexibiliteit in de keuze van mediums weerspiegelt een benadering van kunst als een continu proces van transformatie. Bij Fabelo is niets ooit bevroren, alles blijft permanent in metamorfose.
Zijn atelier in Havana is een pelgrimsoord geworden voor internationale verzamelaars, hoewel, zoals hij ironisch opmerkt, weinig Cubanen zich kunst kunnen veroorloven. Deze paradoxale situatie van een wereldwijd gevierde kunstenaar die economisch losstaat van zijn eigen lokale publiek is emblematisch voor de hedendaagse Cubaanse tegenstellingen.
Fabelo klaagt niet over deze situatie. Hij blijft creëren met een energie die onuitputtelijk lijkt, waarbij hij elke beperking transformeert in een creatieve kans. Als hij geen doeken heeft, schildert hij op zijde. Als hij geen brons heeft, stapelt hij pannen. Deze aanpassingsvermogen is niet alleen technisch, het is filosofisch.
De tentoonstelling “Fabelo’s Anatomy” in het Museum of Latin American Art in Long Beach in 2014 markeerde zijn eerste solo-expositie in een Amerikaans museum. De titel, een woordspeling op “Gray’s Anatomy”, benadrukt zijn obsessie met het lichaam als een territorium van onderzoek. Maar in tegenstelling tot anatomische platen die segmenteren en classificeren, reconstrueren en hybrideren Fabelo’s tekeningen.
In Dream Dough (2017) rust een vrouw met een schelp op haar hoofd in een bord pasta, wachtend om te worden opgegeten met de verstrengelde noedels. Het beeld roept tegelijkertijd “De kok, de dief, zijn vrouw en haar minnaar” van Peter Greenaway en “Delicatessen” van Jeunet en Caro op. Maar waar deze films kannibalisme gebruiken als metafoor voor decadentie van de bourgeoisie, maakt Fabelo er een ambiguïteis viering van verlangen van.
Deze morele ambiguïteit doordringt heel zijn werk. Zijn personages zijn nooit volledig slachtoffers of daders, engelen of demonen. Ze bewonen een tussenruimte waar traditionele morele categorieën instorten. Misschien is dat de reden waarom de kunstenaar het label van politiek tegenstander weigert. Zijn kunst klaagt niet aan, het onthult. Het oordeelt niet, het toont.
De recente levensgrote neushoorns sculpturen geëxposeerd in het Kennedy Center (Sobrevivientes, 2023) markeren een wending naar een uitgesproken monumentaliteit. Deze kleurrijke beesten die de openbare ruimte overnemen functioneren als ambassadeurs van een parallelle wereld, die van Fabelo, waar overleving via permanente metamorfose plaatsvindt.
De kunstenaar is dit jaar 75 jaar oud, maar zijn werk toont geen enkele teken van uitputting. Integendeel, elke nieuwe expositie onthult nieuwe facetten van zijn veelvormige universum. Van Kafka’s kakkerlakken tot Washingtons neushoorns, van gerecyclede pannen uit Havana tot geborduurde zijde uit Peking, blijft Fabelo zijn web spinnen, waarbij hij een netwerk van visuele correspondenties creëert die geografische en culturele grenzen tarten.
Wat uiteindelijk opvalt bij Fabelo is dit vermogen om onzekerheid om te zetten in rijkdom, beperking in vrijheid. In een kunstwereld die vaak geobsedeerd is door nieuwheid en breuk, beoefent hij een kunst van continuïteit en metamorfose. Zijn verwijzingen naar oude meesters zijn niet nostalgisch maar vitaal, alsof Goya, Bosch en Dürer zijn tijdgenoten en medestanders zijn in deze onderneming om de wereld te ontcijferen.
Fabelo herinnert ons eraan dat ware kunst niet zoekt te behagen of te choqueren, maar te onthullen. Zijn hybride wezens, zijn getransfigureerde objecten, zijn persoonlijke mythologieën zijn geen ontsnappingen aan de werkelijkheid, maar middelen om deze dieper te doorgronden. In een Cubaanse context, waar de realiteit zelf vaak onwerkelijk lijkt, verschijnt zijn magisch realisme paradoxaal als de meest eerlijke vorm van getuigenis.
Het werk van Roberto Fabelo blijft moeilijk te categoriseren, en daarin schuilt zijn kracht. Noch puur Cubaans, noch echt internationaal, noch volledig figuratief, noch totaal fantastisch, noch strikt politiek, noch enkel esthetisch, beslaat hij een tussengebied, een vruchtbare tussenruimte waar contradicties scheppend worden. Misschien is dat het: een authentieke kunstenaar zijn in de eenentwintigste eeuw: het weigeren van hokjes, het vermenigvuldigen van metamorfosen, het transformeren van elke beperking in een nieuwe mogelijkheid.
- Peter Clothier, “Fabelo: Kunstreview”, Huffpost, 2014.
- “In gesprek: Roberto Fabelo over Fabelo’s Anatomie”, Cuban Art News Archive, 2014.
- “Roberto Fabelo: ‘Ik hou zelfs van het afval op dit eiland'”, OnCuba Travel, geen datum.
- Richard Chang, “Cubaanse kunstster maakt stop in Long Beach”, Orange County Register, 2014.
















