Luister goed naar me, stelletje snobs. Al meer dan veertig jaar houwt Stephan Balkenhol menselijke figuren van een verbluffende banaliteit uit populieren- en dennenhout, en toch hebben we nog steeds niet het volledige belang van wat hij bereikt begrepen. Terwijl hedendaagse kunst zich inspant om te choqueren, te conceptueel te zijn tot uitputting, of mee te surfen op technologische golven, volhardt deze in 1957 in Fritzlar geboren Duitse beeldhouwer in een verbazingwekkend simpele benadering: het onthullen van het buitengewone dat sluimert in de gewone mens.
Opgeleid aan de kunstacademie van Hamburg tussen 1976 en 1982 onder leiding van Ulrich Rückriem, met Nam June Paik en Sigmar Polke als docenten, had Balkenhol de gebaande paden van minimalisme of conceptuele kunst kunnen volgen, destijds overheersend. Toch kiest hij halverwege de jaren tachtig radicaal voor figuratie, tegen de stroom in. Deze fundamentele beslissing zal zijn hele oeuvre vormen: sculpturen van bescheiden geklede mannen en vrouwen, staand op hun ruwe houten sokkels, met een blik die verloren is in een onbepaald hiernamaals.
Balkenhols benadering wortelt diep in de mentale architectuur van de hedendaagse sociologie. Zijn personages belichamen wat Pierre Bourdieu zou noemen het habitus van de middenklasse: die duurzame disposition die onze percepties en sociale praktijken structureert [1]. De figuren van Balkenhol dragen het onzichtbare uniform van de moderne Europese bourgeoisie: wit overhemd met open kraag, donkere broek voor de mannen, discrete jurken of pakken voor de vrouwen. Deze kledingesthetiek is nooit bijzaak voor de kunstenaar; het vormt de gecodeerde taal van een sociale behoorigheid. In tegenstelling tot de marmeren helden van de oudheid of de polychrome heiligen van de middeleeuwen, claimen Balkenhols personages geen uitzonderlijkheid. Ze zijn anonieme vertegenwoordigers van die sociale laag die de ruggengraat vormt van de ontwikkelde westerse samenlevingen.
Deze aangenomen normaliteit onthult een bijzonder subtiele artistieke strategie. Door elk pittoresk element en elke expressieve eigenaardigheid te weigeren, creëert Balkenhol sociologische archetypen van opmerkelijke kracht. Zijn figuren roepen op wat Georg Simmel beschreef als “individualiteit zonder individualisme”: sociale wezens die perfect geïntegreerd zijn in de codes van hun tijd, maar zonder de zelfbevestiging die het moderne individualisme kenmerkt [2]. Elke sculptuur wordt zo de spiegel van een sociaal type: de kantoormedewerker, de middenmanager, de gekwalificeerde technicus. Deze voorstellingen vervallen nooit in karikatuur omdat ze voortkomen uit een scherpe sociologische observatie en niet uit een moreel oordeel.
De techniek van Balkenhol versterkt deze sociologische dimensie. Zijn personages behouden de sporen van het gereedschap, de snijvlakken en schaafsels die getuigen van het creatieproces. Deze aangenomen ruwheid contrasteert met de sociale gladstrijking die zijn modellen dagelijks ondergaan in de werkelijkheid. Door het werk van beitel en guts zichtbaar te laten, geeft de kunstenaar een vorm van materiële authenticiteit terug aan figuren die in het echte leven opereren in steriele omgevingen: gekoelde kantoren, winkelcentra, gestandaardiseerde vervoersruimtes. De ruwe materie van het hout herinnert eraan dat achter de schijnbare sociale uniformiteit een oorspronkelijke, ruwe en levende menselijkheid schuilgaat.
Deze sociologische benadering vindt haar verlengstuk in de gotische architectuur, een domein waaruit Balkenhol een essentieel deel van zijn creatieve inspiratie put. Net als de anonieme beeldhouwers van middeleeuwse kathedralen beoefent hij een kunst van expressieve eenvoud ten dienste van een spirituele waarheid. De figuren van romaanse en gotische portalen tonen dezelfde soberheid van middelen, dezelfde capaciteit om de menselijke essentie te grijpen voorbij individuele toevalligheden. Bij Balkenhol, net als bij de glasmeesters van Chartres of de Sainte-Chapelle, streeft de kunst niet naar technische verblinding maar naar de openbaring van een aanwezigheid.
De gotische architectuur leert ook de kunst van betekenisvolle verticaliteit. De personages van Balkenhol, geplaatst op hun ruwe houten sokkels, dragen bij aan dezelfde symbolische verhoging. Ze zitten niet op een troon als soevereinen maar verheffen zich bescheiden boven de gemeenschappelijke grond, zoals de stenen heiligen die de gevels van kathedralen bevolken. Deze gematigde verheffing verleent hen een bijzondere waardigheid: ze worden de stille getuigen van onze tijd, onbewogen waarnemers van de hedendaagse sociale komedie.
De sobere polychromie van Balkenhol roept ook de schildertechnieken van gotische retabels op. Net als de primitieve Vlaamse schilders gebruikt hij pure kleuren in partijen: wit voor de overhemden, zwart voor de broeken, oker voor het haar. Dit beperkte palet creëert een uiterst doeltreffend kleurensysteem. Elke kleur draagt betekenis: het wit van het overhemd roept sociale reinheid op, het zwart van de broek burgerlijke soberheid, de huidtinten de gemeenschappelijke menselijkheid. Deze kleurensoberheid komt overeen met die van de gotische meesters die het goddelijke licht konden laten stralen met slechts enkele essentiële pigmenten.
De gotische architectuur onthult nog een andere dimensie van Balkenhols werk: de spanning tussen het individuele en het universele. Net als de figuren op romaanse timpels ontsnappen zijn personages aan het particuliere portretteren om tot typologische representatie te komen. Ze belichamen sociale functies in plaats van singuliere personen. Deze abstractie van het individuele maakt paradoxaal genoeg een bredere identificatie mogelijk: elke toeschouwer kan zijn eigen ervaringen met de moderne loonsituatie projecteren op deze anonieme figuren.
De plaatsing van de sculpturen in de museum- of stedelijke ruimte roept ook de gotische architectuurkunst op in haar gemeenschapsdimensie. Balkenhol ziet zijn exposities vaak als gestructureerde ensembles waarbij de figuren met elkaar in dialoog gaan in de ruimte. Deze scenografie doet denken aan de organisatie van de kathedraalportalen waar elk beeld zijn plek vindt in een samenhangend symbolisch geheel. Of het nu gaat om zijn installaties in musea of zijn monumentale openbare sculpturen zoals “Big Man with Little Man” op de Pariser Platz in Berlijn, Balkenhol bedenkt zijn werken altijd in relatie tot hun architectonische en sociale omgeving.
De duurzaamheid van zijn artistieke benadering getuigt van een zeldzame trouw aan een aanvankelijk esthetisch project. Al veertig jaar ontwikkelt Balkenhol onvermoeibaar dezelfde motieven: de man in een wit overhemd en donkere broek, de vrouw in een eenvoudige jurk, soms vergezeld van dieren of hybride wezens die een gevoel van verontrustende vreemdheid in deze gepolijste dagelijkse werkelijkheid brengen. Deze consistentie doet denken aan het geduld van gotische bouwers die generaties wijdden aan het oprichten van hetzelfde bouwwerk. Net als zij bouwt Balkenhol een seculiere kathedraal gewijd aan de viering van het gewone mensdom.
Zijn tentoonstellingen in het Museum Wiesbaden vorig jaar en in de Kunsthal Rotterdam dit jaar bevestigen de rijpheid van deze aanpak. De lopende tentoonstelling “Something is Happening” in de Kunsthal Rotterdam, te zien tot 14 september 2025, presenteert een selectie van meer dan 35 werken die het kenmerkende universum van Balkenhol tot leven brengen. Deze figuren blijven onze relatie tot sociale normaliteit, stedelijke anonimiteit en de standaardisering van gedrag bevraagd houden. Ze functioneren als antropologische onthullers: door ons te confronteren met ons eigen sociale beeld nodigen ze ons uit de impliciete codes die onze levens beheersen te bevragen.
De kunst van Balkenhol vormt zo een vorm van stille weerstand tegen de logica van spectacularisatie die onze tijd domineert. In het aangezicht van mediatische hysterie en expressieve wedijver stelt hij de stille kracht van contemplatie tegenover. Zijn figuren belichamen een vorm van stoïcijnse wijsheid: ze accepteren hun toestand zonder berusting of oproer, en vinden in die acceptatie zelf een vorm van adel. Deze houding herinnert aan het middeleeuwse monastieke ideaal van nederigheid, die deugd die erin bestaat zijn plaats in de orde van de wereld te accepteren zonder trots of bitterheid [3].
De kritische ontvangst van zijn werk getuigt van deze bijzondere effectiviteit. Zoals de kunstenaar zelf zegt: “In mijn visie worden mijn sculpturen een vraag, een spiegel. En het is de toeschouwer die ze betekenis geeft” [4]. Deze semantische openheid vormt een van de grote krachten van zijn werk: door het afdwingen van een eenduidige lezing te weigeren, stelt Balkenhol elke toeschouwer in staat zijn eigen zorgen op deze raadselachtige figuren te projecteren.
De recente evolutie van zijn werk naar grotere formaten en openbare opdrachten bevestigt zijn vermogen om sociale ruimte in te nemen. Zijn openbare sculpturen, zoals het recente standbeeld van de Nederlandse componist Willem Pijper, onthuld op 4 april 2025 bij het congres- en concertgebouw De Doelen in Rotterdam, bewijzen dat zijn artistieke taal zich kan aanpassen aan de uitdagingen van de openbare kunst zonder aan expressieve kracht in te leveren.
Dit aanpassingsvermogen onthult een subtiele politieke dimensie van zijn werk. Door voorstellingen aan te bieden die waardig zijn voor de gewone mens, voert Balkenhol een vorm van symbolische democratisering van het standbeeld uit. Zijn anonieme personages krijgen toegang tot de sokkels die traditioneel voorbehouden zijn aan machtigen en helden. Deze discrete ondermijning van het monumentale protocol vormt een politieke daad des te effectiever omdat ze zichzelf nooit als zodanig verklaart.
De groeiende invloed van Balkenhol op de jonge generatie beeldhouwers getuigt van de hedendaagse relevantie van zijn benadering. Geconfronteerd met de toenemende technische en conceptuele complexiteit van de huidige kunst biedt zijn ambachtelijke en contemplatieve aanpak een aantrekkelijke alternatieve route. Het herinnert eraan dat kunst nog steeds kan raken door haar eenvoud, ontroeren door haar bescheidenheid, en bevragen door haar vanzelfsprekende evidentie.
Het werk van Stephan Balkenhol brengt deze zeldzame prestatie tot stand: het gewone transformeren tot archetype, het universele onthullen in het bijzondere, het alledaagse verheffen tot de status van hedendaagse mythe. Zijn stille figuren vormen evenzovele mijlpalen in ons begrip van de moderne menselijke conditie. Ze herinneren ons eraan dat authentieke kunst niet hoeft te schreeuwen om gehoord te worden, dat het soms genoeg is om te weten hoe te kijken en de geheime schoonheid van onze meest alledaagse levens te weerspiegelen. Daarmee sluit Balkenhol aan bij de traditie van grote humanistische kunstenaars die de waardigheid van de gewone mens hebben weten te vieren zonder ooit te vervallen in gemakzucht of zelfgenoegzaamheid. Zijn kunst vormt een kostbaar tegengif tegen de verleidingen van grootspraak en spektakel: hij leert ons dat ware schoonheid vaak ligt in de serene acceptatie van onze gemeenschappelijke menselijkheid.
- Artnet, “Stephan Balkenhol Biografie”, geraadpleegd in juni 2025
- Cooper, David E., “Mooie Mensen, Mooie Dingen”, in British Journal of Aesthetics, 2008
- Simmel, Georg, “Filosofie van het geld”, Parijs, PUF, 1987
- Nordhofen, Eckhard, “Stephan Balkenhol: Sculpturen en Reliëfs”, tentoonstellingcatalogus, 2010
















