Tomoo Gokita is een Japanse schilder, geboren in 1969, die naam maakte door gezichten te vervormen en de grenzen tussen abstractie en figuratie te vervagen. Van grafisch ontwerper tot kunstenaar heeft hij de pornografische tijdschriften van zijn vader en Amerikaanse worstelaars getransformeerd tot een eigen schildertaal. Hij is een kunstenaar die speelt met onze primitieve angsten, die pin-ups verandert in gezichtsloze wezens, die van schilderen een arena van lucha libre maakt waar echt en nep tot de dood vechten.
Dit is precies het soort kunstenaar waar de kunstmarkt verzot op is: een Japanner die het Amerikaanse expressionisme heeft verteerd, die Pollock aanhaalt zonder hem te benoemen, die in zwart-wit schildert omdat dat erbij hoort, en nu overstapt op pasteltinten om het aanbod te vernieuwen. De galerieën in New York zijn dol op hem, van Mary Boone tot Petzel, en Blum & Poe. Logisch, want Gokita levert precies wat zij willen: geijkte exotiek, Japanse verfijning vermengd met Amerikaanse geweld, alles verpakt in een verhaal over improvisatie en toeval.
Maar laten we ons niet voor de gek houden. Achter deze commerciële façade schuilt een echte schilder. Gokita is niet zomaar een marketingproduct, hij is een obsessieve gebarenmaker, een maniak van het oppervlak, een alchemist die obscene elementen in poëzie transformeert. Zijn doeken zijn veldslagen tussen controle en chaos, tussen figuur en ontbinding. Als hij schildert, lijkt het alsof hij zijn onderwerpen wil verstikken onder grijze lagen, ze levend wil begraven in het schildermateriaal.
Het verhaal van Gokita begint in de jaren negentig, wanneer hij zijn kunststudie verlaat om grafisch ontwerper te worden. Hij maakte flyers voor clubs in Tokio, ontwierp albumhoezen, leefde het nachtleven van Japan. Maar de kunstenaar in hem kon niet zwijgen. In 2000 publiceerde hij “Lingerie Wrestling”, een bundel tekeningen die cult werd. Vrouwen in ondergoed die vechten, getekend met houtskool en inkt. Het is gewelddadig, seksueel, grappig. Maar vooral een oorlogsverklaring aan de gezapige schilderkunst.
Sindsdien heeft Gokita zijn arsenaal voortdurend verfijnd. Zijn penseel is een wapen van massavernietiging geworden. Hij neemt een foto uit een tijdschrift, projecteert die mentaal op zijn doek en vermoordt haar methodisch. Gezichten verdwijnen onder abstracte vlekken, lichamen wringen zich in onmogelijke poses, decors vallen uiteen in grijze nevels. Het is Francis Bacon bekeken door een Tokio-otaku, Willem de Kooning bestrooid met mangacultuur.
Wat opvalt bij Gokita is zijn elegante brutaliteit. Hij heeft die heel Japanse manier om geweld acceptabel, bijna verfijnd te maken. Zijn penseelstreken zijn precies als zwaardhouwen, zijn composities in balans als zen-tuinen. Maar onder dat gepolijste oppervlak schuilt een doffe woede, een verlangen om alles te vernietigen en alles volgens zijn eigen regels opnieuw op te bouwen.
De paradox van Gokita is dat hij beweert te improviseren terwijl alles in zijn werk doordrenkt is van berekening. “Ik heb geen intentie,” zegt hij. Ik kan het bijna niet geloven! Elke beweging is gewogen, elk ongeluk is uitgelokt, elke verrassing is georkestreerd. Hij is een prachtige leugenaar, een illusionist die doet alsof hij zijn trucs niet kent. Hij vertelt ons dat hij schildert zonder na te denken, maar zijn doeken zijn conceptuele oorlogsmachines.
Zijn relatie met de Amerikaanse cultuur is interessant. Hij is opgegroeid met Playboy en comics, met jazz en B-films. Zijn vader werkte voor de Japanse editie van Playboy [1], en de kleine Tomoo bladerde stiekem door die tijdschriften. Die beelden hebben hem levenslang getekend. Maar in plaats van ze domweg te kopiëren, heeft hij ze verteerd, getransformeerd, gejaponiseerd. Hij heeft de Amerikaanse vulgariteit genomen en verheven tot Tokyoïetse elegantie.
De vrouwen van Gokita zijn geesten. Ze hebben hun gezicht verloren maar behouden hun sex-appeal. Ze zweven in grijze limbo’s, halverwege tussen erotiek en horror. Het zijn ontstelteniswekkende Venus-figuren, atomaire Aphrodite’s. Gokita laat ons zien wat er van verlangen overblijft als je het object ervan wegneemt, wat er van schoonheid overblijft als je haar de vorm ontneemt.
Maar pas op, Gokita is niet alleen een schilder van afwezigheid. Hij is ook een geheime colorist. Sinds 2020 is hij weer met kleur begonnen, en zijn laatste doeken barsten uit in pasteltinten. Poederroze, vervaagde blauwtinten, zieke groenen. Het is alsof David Lynch besloten heeft een Japans theehuis opnieuw te schilderen. Die kleuren zijn tegelijk zacht en onheilspellend, verleidelijk en weerzinwekkend.
Er is iets diep neurotisch in het werk van Gokita. Zijn personages lijken allemaal te lijden aan een identiteitsstoornis, alsof ze vergeten zijn wie ze zijn. De families die hij schildert lijken op bijeenkomsten van spoken, de koppels op duo’s slaapwandelaars. In “The Dead Family” (2024) toont hij ons een nucleaire familie omgevormd tot een stilleven. Vader, moeder en kinderen zijn er, maar er klopt iets niet. Hun gezichten zijn zwarte gaten, hun lichamen losgewrikte mannequins.
Die obsessie met het wissen van het gezicht is niet toevallig. In de Japanse cultuur is het gezicht de zetel van sociale identiteit. Het verliezen ervan is je plaats in de wereld verliezen. Gokita speelt met die fundamentele angst. Zijn personages zijn buitenbeentjes, paria’s van het beeld. Ze bestaan, maar behoren niet langer tot onze realiteit.
De techniek van Gokita is onberispelijk. Hij gebruikt acryl en gouache om perfect gladde oppervlakken te creëren, zonder penseelsporen. Het is een industriële, bijna mechanische schilderstijl. Maar die schijnbare kilte verbergt een complexe gebarenleer. Gokita werkt in lagen, toevoegend en trekkend, bouwend en afbrekend. Elk doek is het resultaat van een felle strijd tussen de kunstenaar en zijn medium.
Zijn verhouding tot de kunstgeschiedenis is ambigu. Hij citeert zonder te citeren, leent zonder te stelen. In zijn werk vinden we echo’s van kubisme, surrealisme en abstract expressionisme. Maar die referenties zijn verteerd, gemetaboliseerd, tot iets anders getransformeerd. Gokita is geen pasticheur, hij is een kannibaal. Hij verslindt zijn meesters om ze beter weer uit te spuwen.
De invloed van Mexicaans worstelen op zijn werk verdient nadere beschouwing. De lucha libre is een theater van wreedheid waar maskers de identiteit van de strijders verbergen. Dat is precies wat Gokita doet met zijn personages: hij maskeert ze, maakt ze anoniem, verandert ze in archetypen. Zijn doeken zijn ringen waar oerkrachten tegenover elkaar staan: Eros versus Thanatos, figuratie versus abstractie, controle versus chaos.
Is Gokita een belangrijke kunstenaar? Die vraag is het waard gesteld te worden. In een door beelden verzadigde kunstwereld is zijn strategie van uitwissen misschien heilzaam. Hij herinnert ons eraan dat zien ook niet zien kan zijn, en dat tonen ook verbergen betekent. Zijn doeken zijn visuele raadsels die zich verzetten tegen gemakkelijke interpretatie.
Maar laten we niet naïef zijn. Gokita speelt ook het spel van de markt. Zijn samenwerkingen met mode en muziek, zijn tentoonstellingen in hippe galerieën, dat alles maakt deel uit van een uitgekiende commerciële strategie. Hij heeft begrepen dat je om te overleven in de hedendaagse kunstwereld zowel kunstenaar als zakenman moet zijn.
Wat Gokita redt, is zijn humor. Er zit in zijn doeken een zwarte humor, een gevoel voor absurdisme dat voorkomt dat men ze te serieus neemt. Zijn misvormde personages hebben iets cartoonachtigs, zijn meest dramatische composities neigen naar het groteske. Het is Beckett die Tex Avery ontmoet, Giacometti die Mickey Mouse kruist.
Gokita’s recente evolutie naar kleur markeert misschien een keerpunt. Na jaren grijstinten waagt hij zich aan pasteltinten. Is het een teken van volwassenheid of een toegeving aan de markt? Moeilijk te zeggen. Maar deze nieuwe doeken hebben een onverwachte frisheid, een lichtheid die contrasteert met de duisternis van zijn beginperiode.
In het landschap van de hedendaagse Japanse kunst neemt Gokita een bijzondere plaats in. Hij heeft niet de popstrategie van Takashi Murakami, noch de conceptuele minimalisme van zijn landgenoten. Hij staat dichter bij Yoshitomo Nara, maar dan donkerder, meer verdraaid. Hij is een schilder die van schilderen houdt, die nog steeds gelooft in de kracht van het geschilderde beeld.
Men moet Gokita zien als een symptoom van onze tijd. Zijn uitgewiste gezichten zijn misschien een metafoor voor ons eigen identiteitsverlies in het digitale tijdperk. Zijn spookachtige figuren weerspiegelen onze toestand als derealisatie-wezens, zwevend tussen het virtuele en het reële. Hij schildert zombies voor een zombie- beschaving.
Paradoxaal is het juist door gezichten uit te wissen dat Gokita het menselijke onthult. Zijn personages zonder trekken zijn expressiever dan menige hyperrealistische portretten. Ze spreken ons over eenzaamheid, vervreemding, onvervuld verlangen. Het zijn troebele spiegels waarin wij onze eigen angsten kunnen projecteren.
De kracht van Gokita is dat hij niet probeert ons gerust te stellen. Zijn doeken zijn ongemakkelijk, verontrustend, soms afstotelijk. Ze bieden ons geen toevlucht, geen troost. Ze confronteren ons met wat we liever niet zouden zien: onze eigen leegte, onze eigen monsters. En toch is er schoonheid in dit werk. Een zieke schoonheid, perverse schoonheid, maar toch schoonheid. De grijstinten van Gokita hebben oneindige nuances, zijn composities een morbide elegantie. Het is kunst die pijn doet, maar het is kunst.
In wezen is Gokita een donkere romanticus. Hij gelooft nog steeds in schilderkunst als medium van openbaring, als middel om toegang te krijgen tot verborgen waarheden. Zijn doeken zijn spiritistische sessies waarin hij de geesten oproept van ons collectief onbewuste. Verminkte pin-ups, dode families, spookachtige worstelaars: zoveel verschijningen die onze hedendaagse verbeelding achtervolgen.
Het internationale succes van Gokita bewijst dat hij een gevoelige snaar heeft geraakt. Zijn beelden spreken een universele taal, die van de postmoderne angst. New York, Londen, Tokio: overal vinden zijn geesten weerklank. Misschien is dit wel globalisering: we hebben allemaal dezelfde nachtmerries. Maar Gokita blijft diep Japans. Er ligt in zijn werk die typisch Japanse capaciteit om de gruwel te esthetiseren, om iets mooi te maken wat afschuwelijk zou moeten zijn. Zijn doeken zijn als haiku’s van de apocalyps, zen-tuinen beplant met lijken.
Wat moeten we denken van zijn laatste tentoonstelling “Gumbo”? De titel is veelzeggend. Gumbo is die Louisiana stoofpot waarin alles en nog wat wordt gemengd. Precies dat doet Gokita: hij gooit alle afval uit onze visuele cultuur in de schilderpot en roert tot er iets nieuws ontstaat.
De vogelverschrikkers in zijn laatste serie zijn bijzonder veelzeggend. Deze wachters in de velden zouden vogels moeten afschrikken, maar bij Gokita lijken zij het te zijn die bang zijn. Ze drijven in ondefinieerbare landschappen, geesten van een verdwenen plattelandswereld. De perfecte metafoor voor de hedendaagse kunstenaar: een vogelverschrikker die niemand meer bang maakt.
De vraag die nu gesteld wordt, is: waar gaat Gokita naartoe? Zal hij kleur blijven verkennen? Zal hij terugkeren naar zwart-wit? Zal hij zichzelf herhalen of zichzelf opnieuw uitvinden? De toekomst zal het leren. Maar één ding is zeker: hij heeft zijn tijd al getekend. Zijn gezichtsloze beelden zijn iconen van onze tijd geworden. In een wereld verzadigd met selfies en sociale netwerken herinnert Gokita ons aan de kracht van verdwijnen. Zijn doeken zijn een tegengif tegen de narcistische overdosis van vandaag. Ze zeggen ons: kijk, we kunnen nog verdwijnen, we kunnen ons nog verbergen, we kunnen nog mysterieus zijn.
Misschien is dat wel de ultieme boodschap van Gokita: in een wereld van totale transparantie wordt ondoorzichtigheid subversief. Zijn gemaskerde personages zijn verzetsstrijders, bondgenoten van de schaduw. Ze weigeren het spel van zichtbaarheid tegen elke prijs mee te spelen. Tomoo Gokita is misschien niet de grootste schilder van zijn generatie, maar wel een van de meest noodzakelijke. Hij toont ons wat we niet willen zien, hij schildert wat we liever zouden vergeten. Zijn doeken zijn memento mori voor het Instagram-tijdperk, vaniteiten voor de 21e eeuw.
Dus ja, luister goed naar me, stelletje snobs: Gokita verdient uw aandacht. Niet omdat hij in de mode is, niet omdat hij goed verkoopt, maar omdat hij iets essentieels raakt. Hij vertelt ons wat het betekent mens te zijn in een tijd waarin de mensheid zelf ter discussie staat. De kunst van Gokita is een vorm van verzet. Verzet tegen gemak, tegen transparantie, tegen vanzelfsprekendheid. Zijn doeken eisen dat we stilstaan, ernaar zoeken, erin verdwalen. In een wereld die te snel gaat, dwingen ze ons te vertragen. In een te lawaaierige wereld nodigen ze ons uit tot stilte.
En misschien is dat het echte talent van Gokita: de praatjesmakers tot zwijgen brengen en de snobs aan het denken zetten. In het circus van de hedendaagse kunst is hij de acrobaat die expres valt, de clown die niemand aan het lachen maakt. Hij is degene die ons herinnert dat kunst niet bedoeld is om te behagen, maar om te verstoren. Dus, stelletje snobs, de volgende keer dat jullie een doek van Gokita tegenkomen, neem dan de tijd om echt te kijken. Achter die uitgewiste gezichten, die verwrongen lichamen, die zieke kleuren, zit misschien een spiegel. En in die spiegel zou je wel eens je eigen geest kunnen zien.
- “Gokita’s fascinatie voor vrouwelijke performers is een ander bepalend thema in zijn werk… Deze inspiratiebron komt vaak tot uiting in zijn schilderijen… Invloed komt waarschijnlijk voort uit de jeugd van de kunstenaar, aangezien zijn vader betrokken was bij het ontwerp van de Japanse editie van het tijdschrift Playboy.” (Bron: Massimo De Carlo Gallery)
















