Luister goed naar me, stelletje snobs, William Morris is niet zomaar een glazeniersmeester. Hij is een archeoloog van het heden, een sjamaan van de gesmolten materie die silica omzet in collectief geheugen. Gedurende meer dan vijfentwintig jaar heeft deze Amerikaan, geboren in 1957 in Carmel, Californië, de grenzen van geblazen glas verlegd met een durf die grenst aan mystiek genie. Door in 2007 op vijftigjarige leeftijd op het hoogtepunt van zijn roem te stoppen met zijn carrière, laat Morris een oeuvre achter dat eenvoudige technische virtuositeit overstijgt en een antropologische en spirituele dimensie bereikt.
De kunst van William Morris past in een fundamentele zoektocht: het vinden van de oeroude band tussen mens en natuur via objecten die rechtstreeks uit denkbeeldige archeologische opgravingen lijken te komen. Zijn glaskunstwerken tarten onze perceptie door zich voor te doen als bot, hout, steen of keramiek. Deze illusie is geen eenvoudige technische truc, maar een diepgaande meditatie over continuïteit en verandering, over wat de tand des tijds doorstaat en wat verdwijnt.
De loopbaan van Morris begint op een ongebruikelijke manier. Als keramiekstudent zonder geld en zonder de nodige referenties om een prestigieuze glasschool te betreden, arriveert hij eind jaren zeventig bij de Pilchuck Glass School van Dale Chihuly. In ruil voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur krijgt hij opleiding en woont hij in een boomhut. Deze bescheiden beginperiode vormt zijn karakter en zijn unieke relatie met het materiaal. Tien jaar lang wordt hij de hoofdglazeniersmeester van Chihuly, waarbij hij technieken opneemt en tegelijkertijd zijn eigen esthetische visie ontwikkelt.
In tegenstelling tot zijn mentor die transparantie, schittering en felle kleuren prefereert, onderzoekt Morris al in zijn vroege persoonlijke werken de meer gedempte kwaliteiten van glas. Zijn serie staande stenen (Standing Stones) uit het midden van de jaren 1980 luidt deze eigenaardige benadering in. Geïnspireerd door zijn reizen naar de Orkney-eilanden en de Hebriden met Chihuly, roepen deze monumentale sculpturen pre-keltische megalithen op terwijl ze de sculpturale mogelijkheden van in houten mallen gegoten glas verkennen.
De technische evolutie gaat gepaard met dit formele onderzoek. Morris ontwikkelt samen met zijn team, waaronder Jon Ormbrek en Karen Willenbrink-Johnsen, innovatieve technieken die dergelijke matte en getextureerde oppervlakken mogelijk maken die zo kenmerkend zijn. Het gebruik van gekleurde glaspoeders, hardingstechnieken, zuurwassen en het werk met Pino Signoretto, meester glasblazer uit Murano, verrijken zijn plastische vocabulaire. Deze innovaties zijn nooit vrijblijvend: ze dienen een coherent artistiek project dat tot doel heeft de aard van het gebruikte materiaal te doen vergeten.
Het werk van Morris vindt zijn conceptuele wortels in twee ogenschijnlijk verschillende gebieden die samenkomen in eenzelfde existentiële zorg: architectuur en literatuur. Deze dubbele invloed voedt zijn reflectie op de duurzaamheid van beschavingen en de overdracht van collectief geheugen.
Aan de architecturale kant put Morris inspiratie uit de megalithische monumenten die hij ontdekt tijdens zijn Europese reizen. De stenen cirkels van Stonehenge, de uitlijningen van Carnac, de Bretonse dolmen: allemaal getuigenissen van een mensheid die al trachtte haar aanwezigheid in de tijd vast te leggen. Deze primitieve architecturen, ontdaan van overbodige versiering, belichamen voor hem de essentie van kunst: het essentiële zeggen met een minimum aan middelen. Zijn Standing Stones vertalen deze fascinatie in hedendaagse termen en bevragen onze relatie tot het sacrale in een geseculariseerde maatschappij.
De invloed van architectuur stopt niet bij oude monumenten. Morris interesseert zich ook voor vernaculaire architecturen, deze anonieme bouwwerken die een perfecte aanpassing tussen mens en omgeving getuigen. Aardehutten in Afrika, Inuit iglo’s, palenhuizen in Polynesië: allemaal voorbeelden van architectuur in harmonie met de natuur die zijn meest ambitieuze installaties inspireren. Cache (1991), deze opeenstapeling van glazen olifanten slagtanden die zowel een beenderhuis als een tempel oproept, komt voort uit deze reflectie over primitieve bewoning en haar symbolische lading.
Literatuur vormt de tweede pijler van zijn conceptuele aanpak, vooral via zijn lectuur van Joseph Campbell en diens onderzoek naar vergelijkende mythologie. De Held met de Duizend Gezichten en De Maskers van God bieden Morris een theoretisch kader om de invarianties van de menselijke ervaring te begrijpen. Campbell toont aan dat, ondanks culturele verschillen, de mensheid een gemeenschappelijk centrum van mythen en symbolen deelt. Deze universaliteit van archetypen voedt rechtstreeks de kunst van Morris, die weigerde zich te beperken tot een specifieke culturele traditie en vrij put uit het symbolisch erfgoed van de mensheid.
De invloed van Carl Jung, een andere fundamentele interpretatie, blijkt uit zijn concept van het collectief onbewuste. Voor Jung hebben bepaalde beelden en symbolen een universele resonantie omdat ze putten uit de diepste lagen van de menselijke psyche. De hoorns, botten, maskers, urnen die de wereld van Morris bevolken, functioneren als Jungiaanse archetypen die direct spreken tot ons primitieve onbewuste. Zijn Kanopische Vazen (Canopic Jars), geïnspireerd door Egyptische begrafenispraktijken maar overgezet in een hedendaagse context, illustreren perfect deze creatieve aanpassing van universele symbolen.
Literatuur beïnvloedt Morris ook in zijn opvatting over tijd en geheugen. Net als auteurs die temporele lagen in hun werken verkennen, beschouwt Morris zijn sculpturen als visuele getuigenissen waarin verschillende tijdperken op elkaar liggen. Zijn Asurnen (Cinerary Urns), gemaakt vanaf 2002 na het overlijden van zijn moeder en de aanslagen van 11 september, getuigen van deze wens om de hedendaagse ervaring in te schrijven in de continuïteit van voorouderlijke rituelen. Deze werken, met hun verbluffende formele eenvoud, dragen in zich de volledige emotionele lading van de moderne literatuur tegenover eindigheid en rouw.
De literaire benadering van Morris komt ook tot uiting in zijn narratieve opvatting van sculptuur. In tegenstelling tot autonome werken die op zichzelf staan, functioneren de zijne vaak door associatie en suggestie. Zijn installaties volgen een cumulatieve logica die verwijst naar narratieve technieken: herhaling, variatie, crescendo. De installatie Mazorca (2003), met zijn honderden hangende elementen die zowel aan prehispanische offers als aan Polynesische visnetten doen denken, werkt als een episch gedicht in drie dimensies waarin elk element bijdraagt aan een totaal effect.
Deze dubbele architectonische en literaire opleiding geeft Morris’ werk zijn filosofische dimensie. Zijn sculpturen zijn niet alleen mooi of technisch volmaakt: ze stellen fundamentele vragen over onze verhouding tot tijd, dood en transcendentie. Door te putten uit architectuur en literatuur overstijgt Morris het traditionele kader van toegepaste kunsten en sluit hij aan bij de bezorgdheden van grote hedendaagse kunstenaars die de menselijke conditie bevragen via hun specifieke medium.
Het meest opvallende aspect van Morris’ kunst is zijn vermogen om de materie te laten bedriegen. Zijn glazen sculpturen doen zich voor als alles behalve glas, tarten onze perceptiegewoonten en bevragen de aard van artistieke representatie zelf. Deze transmutatie is geen eenvoudige technische prestatie maar een echte scheppingsfilosofie.
Het proces begint met het afwijzen van de kwaliteiten die traditioneel met glas worden geassocieerd: transparantie, glans, lichtheid. Morris geeft de voorkeur aan opaciteit, matheid en gedempte kleuren die aan aarde en organische materialen doen denken. Deze contra-intuïtieve benadering stelt hem in staat de sculpturale mogelijkheden van het medium te verkennen zonder gevangen te zitten in de conventionele eigenschappen ervan. Zijn Rhytons, deze zoomorfe vazen geïnspireerd door de oude Perzische kunst, illustreren deze benadering perfect: ze hebben de tastbare aanwezigheid van keramiek terwijl ze de specifieke innerlijke lichtheid van glas behouden die hen een mysterieuze aura geeft.
De reeks Artefacten (Artifacts), ontwikkeld vanaf de jaren 1990, drijft deze logica tot het uiterste door. Deze opeenhopingen van voorwerpen roepen de reserves van een etnologisch museum of de vondsten van een archeologische opgraving op. Elk element lijkt door de tijd te zijn gepatineerd, versleten door eeuwenlange manipulaties. De illusie is zo perfect dat men dichtbij moet komen en soms aanraken om de ware aard van het materiaal te ontdekken. Deze opzettelijke ambiguïteit bevraagt onze relatie met authenticiteit en waarheid in kunst. Morris herinnert ons eraan dat kunst geen reproductie is maar de schepping van een parallelle realiteit die haar eigen wetten bezit. Zoals hij zelf stelt: “Ik ben niet geïnteresseerd in het reproduceren van wat dan ook, het gaat meer om de indruk van dingen, texturen, kleuren, iets wat eeuwenlang heeft overleefd in strenge en afgelegen plaatsen” [1].
De technische virtuositeit ten dienste van deze visie bereikt een hoogtepunt met de serie Man Met Versiering (Man Adorned) uit 2001. Deze antropomorfe beelden, met een verbluffend realisme, tonen de absolute beheersing van Morris en zijn team. Elk gezicht onthult een persoonlijkheid, een etnische afkomst, een individuele geschiedenis. De anatomische nauwkeurigheid doet denken aan die van klassieke beeldhouwwerken, maar de geest die deze werken bezielt, behoort resoluut tot de hedendaagse kunst. Morris onderzoekt hier de codes van ornamenten door culturen heen, en bevraagt de relaties tussen individuele identiteit en collectief behoren.
Deze zoektocht naar primitieve authenticiteit in een resoluut modern medium onthult de conceptuele diepte van Morris’ onderneming. “Het glasblazenproces is zeer nederig, en ik ben altijd dankbaar voor alles wat ik mag doen. Glasblazen is wat het dichtst bij de alchemie komt die ik ken” [2], vertrouwt hij toe. Het gaat niet om nostalgie naar het verleden, maar om een poging om, in ons tijdperk van toenemende virtualisering, de waarheid van gebaren en materialen terug te vinden. Zijn sculpturen werken als anti-schermen: ze eisen fysieke aanwezigheid, roepen alle zintuigen op, wekken in ons verborgen herinneringen.
William Morris heeft hedendaags glas getransformeerd door de meest onverwachte sculpturale mogelijkheden ervan te onthullen. Zijn invloed reikt ruim verder dan de kring van glasblazers en raakt de hele hedendaagse beeldhouwkunst. Door te tonen dat een medium dat traditioneel geassocieerd wordt met decoratieve kunst de diepste vragen van conceptuele kunst kon dragen, heeft hij een nieuwe weg geopend die tot op heden vele makers inspireert.
Zijn beslissing om op de leeftijd van vijftig te stoppen met produceren, op het hoogtepunt van zijn internationale erkenning, vormt op zichzelf een artistiek gebaar. “Ik heb altijd gezegd dat als ik alles kon doen wat ik wilde, wat zou dat dan zijn? En het was niet stoppen met glas omdat ik het niet leuk vond of er niet door gefascineerd was. Het is gewoon iets wat ik zo intensief zo lang had gedaan” [3], legt hij uit. In verzet tegen de logica van overproductie die elke succesvolle kunstenaar dreigt, gaf Morris er de voorkeur aan de integriteit van zijn werk te bewaren. Deze ethiek van schaarste, deze filosofie van maat en mate, sluit aan bij de continuïteit van zijn benadering: het essentiële boven het toevallige, kwaliteit boven kwantiteit stellen.
Het werk van William Morris herinnert ons eraan dat ware kunst niet ligt in de beheersing van een techniek, hoe perfect ook, maar in het vermogen om die techniek om te zetten in een persoonlijke taal. Door glas te transformeren in collectief geheugen, door virtuositeit om te zetten in poëzie, heeft Morris een uniek plastisch universum gecreëerd dat ons blijft ontroeren en ons blijft bevragen. In een tijdperk dat geobsedeerd is door nieuwheid en technologische innovatie, brengen zijn beelden ons terug naar de oorsprong van de menselijke ervaring, naar die eerste gebaren die onze menselijkheid vormen.
Zijn huidige stilte is geen opgave maar een voltooiing. “Een object vertelt een verhaal, of het nu gevonden of gemaakt is. Het vertelt het verhaal van zijn oorsprong, van zijn proces, en verlicht ons over iets buiten onszelf” [4], vat Morris samen. Zoals die anonieme ambachtslieden van oude beschavingen die hij zo bewondert, heeft Morris de mensheid objecten nagelaten die hun tijd overstijgen om het universele te bereiken. Deze hedendaagse artefacten zullen ons nog lang blijven spreken over onszelf, over onze diepste angsten en hoop.
- William Morris, geciteerd in “Petroglyphs in Glass”, Wheaton Museum of American Glass, september 2020
- William Morris, interview in “Oral history interview with William Morris”, Archives of American Art, Smithsonian Institution, juli 2009
- William Morris, geciteerd in “The Art of William Morris”, Glass Art Magazine, vol. 4, 2001
- William Morris, artistieke verklaring in “William Morris : Early Rituals”, Museum of Northern Arizona, juni 2024
















